Vanochtend vroeg -voor mijn doen althans- heb ik een rondje om het hotel gelopen. Een ommetje maken, iets wat ik thuis nooit doe, maar het hotel is nadrukkelijk rookvrij dus moest ik wel naar buiten met mijn ongezonde gewoontes.
Den Haag was al wakker. Fietsers, trams, bestelbussen, auto’s en aktetassen, iedereen was onderweg. Ik hoef nergens heen, ik ben al waar ik moet zijn.
Gistermiddag ben ik aangekomen met de trein uit Rotterdam. Ik zat met mijn reistas in een vrijwel lege coupé, wat erg jammer was. Het openbaar vervoer is namelijk een geweldige bron voor nieuwe personages en opmerkelijk gedrag.
Zo zat ik ooit, knie aan knie, tegenover een meisje dat besloten had dat het traject tussen Amsterdam en Leiden het uitgekiende moment was om haar hoofdhuid roosvrij te maken. Ze trok het elastiekje uit haar haren, parkeerde haar handtas buiten de sproeizone, bracht haar lange nagels naar haar hoofd en begon systematisch en fanatiek te krabbelen. Er ontstond een wit tapijtje op haar knieën en onwillekeurig trok ik mijn benen in. Het was fascinerend – op een ietwat onsmakelijke manier.
Maar gisteren gebeurde er niets bruikbaars in de trein. Ik kwam zelfs in één keer aan bij het hotel, zonder verkeerd te lopen of de weg te vragen. Heel teleurstellend. Efficiëntie is weinig verhaalbevorderend.
Verdomme, dacht ik. Ik moet toch ergens een stukje over schrijven!
Dat kwam gelukkig goed tijdens het eten. In het vele verdiepingen tellende Indonesische restaurant, tussen de wajangpoppen, schilderijen en kasten vol mysterieuze parafernalia, was een lange tafel gedekt voor ruim twintig man. Schrijvers, vertalers en taalliefhebbers, het levende mechanisme achter dit project; mensen die niet opkijken van een naamval meer of minder en wier hart sneller gaat kloppen van een ingewikkelde zinsconstructie.
Een divers en internationaal gezelschap, mooi om naar te kijken, maar nog mooier om naar te luisteren. De levensverhalen en anekdotes die werden opgedist, de schalen met saté en zoetzure groenten die in alle accenten van de regenboog werden doorgegeven – voor iemand die zelden buiten haar eigen stad komt was het een buitengewoon smaakvolle ervaring.
Het viel me op dat met name de vertalers zich op hun gemak leken te voelen. Zij (ja jongens, ik scheer jullie ten behoeve van dit stukje even over een kam) voelen zich thuis in meerdere talen, hebben een nieuwsgierigheid naar het onbekende en vaak een indrukwekkend reisverleden waar ze boeiend over kunnen vertellen.
En dat bood stof tot nadenken. Hoe komen ze zo reislustig? Zo avontuurlijk? Zo zonder heimwee?
Vragen waar ik vannacht mee in slaap ben gevallen, en waar ik pas vanochtend in het verhelderende licht van mijn eerste sigaret een enigszins bevredigend antwoord op kon verzinnen.
Misschien is het inherent aan hun vak. Een buitengewoon vak overigens, dat tijdens dit festival (en in het bijzonder dit project) de waardering en aandacht krijgt die het verdient.
Vertalers kijken over de grenzen van de taal heen, ze verbinden en maken de wereld kleiner met hun woordenboeken. Misschien, dacht ik terwijl ik een gulzige trek nam en de nicotine naar mijn hoofd voelde stijgen, misschien vrezen ze daarom de heimwee niet, misschien zijn vertalers overal thuis.
Hoe het ook zij, hun enthousiasme heeft vooralsnog een aanstekelijk effect. Ik heb absoluut geen last van heimwee. Ik heb zin in een ommetje.