Jeske van der Velden
BY Rowan Hisayo Buchanan
Konijnen
21-11-2016

In Keltische mythes is het feeënrijk sprookjesachtig mooi. Het is er een en al honingzoete drank en gezang. Maar je hoeft er maar een nacht te blijven en je mist misschien wel honderd jaar in je eigen wereld.

De tijd verstrijkt inderdaad niet zoals normaal als je op reis bent. Je komt thuis met een brein barstensvol nieuwe stemmen, plaatsen, smaken. Het voelt alsof je een eeuwigheid bent weggeweest. Maar thuis lijkt het wel alsof de tijd heeft stilgestaan.

Mensen vragen me wat ik zoal heb uitgevoerd en de eerste week vertel ik ze dan over het festival. Dat is waar ook, zeggen ze dan, je bent weggeweest. Ik vind het moeilijk om een beschrijving te geven van het festival als geheel. Meestal richt ik me vooral op mijn collega-schrijvers. Ik kan niet wachten om de romans van Aura en Lize te lezen zodra ze in Engeland verschijnen. Ik hoop dat Eline en Siham binnenkort ook vertaald zullen worden.

Maar ik heb het vooral over het genoegen kennis te maken met de vertaler van dit blog. Jeske moest mijn zinnen ontrafelen en ze opnieuw aan elkaar breien in het Nederlands en wat dat betreft heb ik het haar niet makkelijk gemaakt. Van haar leerde ik dat de uitdrukking Beste voetje voor niet letterlijk bestaat in het Nederlands en dat Nederlanders geen vorkbeentjes in tweeën breken. Ik schreef over het voorspellen van de toekomst aan de hand van het schouderblad van een konijn. Jeske heeft een konijn, klein en pluizig en springlevend. Ik voelde me er schuldig over dat ze die passage had moeten vertalen. Dus eenmaal weer thuis dacht ik na over vrolijkere voorbeelden van konijnenfolklore.

Heksen vermomden zich door de vorm van konijnen en hazen aan te nemen. Zeelui waren bang voor ze. Maar volgens sommigen brachten konijnen ook geluk. Vandaar het bekende geluksamulet, het konijnenpootje. Uiteraard is het weinigen ontgaan dat de desbetreffende konijnen wat minder geluk hadden. Geen van alle weetjes die Jeske zouden aanspreken.

Toen stuitte ik op het volgende. Aan het begin van de twintigste eeuw geloofde Engelse kinderen dat het geluk bracht om ‘Wit konijn’ te zeggen. Dit geloof bleef in verschillende vormen tot in het interbellum bestaan. Sommige kinderen zeiden ‘Zwart konijn’ voor het slapengaan. Anderen herhaalden het woord drie keer: ‘Konijn, konijn, konijn’. De kinderen die in de jaren twintig met lome lippen ‘Zwart konijn’ fluisterden en de kinderen die luidkeels ‘Wit konijn’ zongen onder de zon, groeiden stuk voor stuk op in angstaanjagende tijden. Ik geloof niet dat de lettergrepen ze beschermden tegen gevaar. Maar ik hoop dat ze enige troost boden.

Als schrijver spreekt het idee dat een woord op zich geluk kan brengen mij bijzonder aan. Konijn is een prettig woord, het wipt van de tong. Ko-nijn, het springt zo je keel uit. Het sprongetje is geruststellend. Probeer het zelf maar eens. Wit konijn. Wit konijn. Wit konijn.

Jeske van der Velden
21-11-16

In Keltische mythes is het feeënrijk sprookjesachtig mooi. Het is er een en al honingzoete drank en gezang. Maar je hoeft er maar een nacht te blijven en je mist misschien wel honderd jaar in je eigen wereld.

De tijd verstrijkt inderdaad niet zoals normaal als je op reis bent. Je komt thuis met een brein barstensvol nieuwe stemmen, plaatsen, smaken. Het voelt alsof je een eeuwigheid bent weggeweest. Maar thuis lijkt het wel alsof de tijd heeft stilgestaan.

Mensen vragen me wat ik zoal heb uitgevoerd en de eerste week vertel ik ze dan over het festival. Dat is waar ook, zeggen ze dan, je bent weggeweest. Ik vind het moeilijk om een beschrijving te geven van het festival als geheel. Meestal richt ik me vooral op mijn collega-schrijvers. Ik kan niet wachten om de romans van Aura en Lize te lezen zodra ze in Engeland verschijnen. Ik hoop dat Eline en Siham binnenkort ook vertaald zullen worden.

Maar ik heb het vooral over het genoegen kennis te maken met de vertaler van dit blog. Jeske moest mijn zinnen ontrafelen en ze opnieuw aan elkaar breien in het Nederlands en wat dat betreft heb ik het haar niet makkelijk gemaakt. Van haar leerde ik dat de uitdrukking Beste voetje voor niet letterlijk bestaat in het Nederlands en dat Nederlanders geen vorkbeentjes in tweeën breken. Ik schreef over het voorspellen van de toekomst aan de hand van het schouderblad van een konijn. Jeske heeft een konijn, klein en pluizig en springlevend. Ik voelde me er schuldig over dat ze die passage had moeten vertalen. Dus eenmaal weer thuis dacht ik na over vrolijkere voorbeelden van konijnenfolklore.

Heksen vermomden zich door de vorm van konijnen en hazen aan te nemen. Zeelui waren bang voor ze. Maar volgens sommigen brachten konijnen ook geluk. Vandaar het bekende geluksamulet, het konijnenpootje. Uiteraard is het weinigen ontgaan dat de desbetreffende konijnen wat minder geluk hadden. Geen van alle weetjes die Jeske zouden aanspreken.

Toen stuitte ik op het volgende. Aan het begin van de twintigste eeuw geloofde Engelse kinderen dat het geluk bracht om ‘Wit konijn’ te zeggen. Dit geloof bleef in verschillende vormen tot in het interbellum bestaan. Sommige kinderen zeiden ‘Zwart konijn’ voor het slapengaan. Anderen herhaalden het woord drie keer: ‘Konijn, konijn, konijn’. De kinderen die in de jaren twintig met lome lippen ‘Zwart konijn’ fluisterden en de kinderen die luidkeels ‘Wit konijn’ zongen onder de zon, groeiden stuk voor stuk op in angstaanjagende tijden. Ik geloof niet dat de lettergrepen ze beschermden tegen gevaar. Maar ik hoop dat ze enige troost boden.

Als schrijver spreekt het idee dat een woord op zich geluk kan brengen mij bijzonder aan. Konijn is een prettig woord, het wipt van de tong. Ko-nijn, het springt zo je keel uit. Het sprongetje is geruststellend. Probeer het zelf maar eens. Wit konijn. Wit konijn. Wit konijn.

08-11-16

Je kunt niet om de kraaien heen op Crossing Border. Op de plattegronden, programmaboekjes en tickets zingt een kraai en speelt hij ukelele. Kraaiensilhouetten hangen als mobiles boven de podia. Hun schaduwen tollen rond over de vloer. Wanneer PJ Harvey haar poëzie voordraagt, worden ze op de muur geprojecteerd. Ze bestaan dan uit rood licht.

Althans, ik neem aan dat het kraaien zijn. Twee keer noem ik ze kraaien en twee keer wordt ik niet gecorrigeerd. Het zouden ook merels of raven kunnen zijn. Stom van me dat ik het niet gevraagd heb. Ik ben altijd dol geweest op de Corvidae – kraaien, raven, eksters en kauwen. Maar het lijkt een vreemde keuze waar het gaat om een muziek- en literatuurfestival.

Vergilius beschreef de rauwe schreeuw van de kraai als een roep om regen. Tijdens mijn verblijf regent het elke dag. Op zaterdagochtend gaat mijn jas kapot. Het was een fijne jas, versleten, in een donkergrijze tint die beter aanvoelde dan zwart. Hij ging dicht met een zware metalen sluiting op mijn linkerschouder. Een vriend heeft ooit een tekening van me gemaakt met die jas aan – hij noemde het een heksenmantel.

Ik sta in het museum. Ik draai me om zodat ik Vermeers Meisje met de parel aan kan kijken, en hoor geklingel. Andere bezoekers draaien zich om en kijken naar me. Aan mijn voeten ligt de helft van de sluiting, door midden gebroken. Zonder waarschuwing heeft hij me in de steek gelaten. Ik had geen plotselinge bewegingen gemaakt, ik had er niet aangezeten. Misschien had ik de gescheurde jaszakken niet moeten beschrijven in het tweede blog in deze reeks. Misschien was het overmoedig om er trots op te zijn dat ik hem al zo lang had.

Ik dwaal rond op het festival met de slobberige grijze trui aan die in de winkel werd aangeprezen als een Wolkentrui. Uit wolken moet het regenen, ze moeten niet verregend raken. Daarom zoek ik mijn toevlucht in een klein cafétje met het boek dat ik heb meegenomen. Het is geschreven door Nicholson Baker en gaat over een dichter. De dichter in het boek heeft het over het gedicht van Poe, The Raven. En ik herinner me dat Dickens een tamme raaf had die Grip heette. Het verhaal gaat dat Poe deze raaf een keer heeft ontmoet en sommigen vermoeden zelfs dat het huisdier van Dickens de inspiratie vormde voor Poe’s gedicht. Misschien is de vogel van Crossing Border wel deze literaire held. Ik werp een snelle blik online en inderdaad, de vogel blijkt een raaf te zijn. Dus toch geen kraai.

Als ik het café uit loop, regent het nog steeds. Eenmaal weer in het hotel is mijn haar even pluizig als mijn trui. Ik sta even stil voor de spiegel in de badkamer, overweeg hoe ik mezelf moet fatsoeneren. Kraaiachtigen zijn in staat zichzelf te herkennen in een spiegel. Een spreeuw zal denken dat de gereflecteerde bruine bal dons een andere vogel is. Een volksgenoot. Een kraaiachtige weet wanneer hij alleen is. Blijkbaar is dit een graadmeter van intelligentie – het vermogen jezelf te herkennen.

Het is me wel eens overkomen dat ik in een drukke kamer stond en aan de andere kant een lichaam zag, om vervolgens te beseffen dat het om mijn eigen lichaam ging. En dat wat ik zag mezelf in spiegelbeeld was. Naderhand probeer ik me dan te herinneren wat voor indruk de vreemde die eigenlijk mij was op me maakte. Meestal helemaal geen.

In het hotel keer ik de spiegel de rug toe. Het is tijd om me weer bij de raven te voegen.

05-11-16

Vrijdagochtend heeft DBC Pierre het over schrijvers en hun rituelen. Lize Spit stelt dat schrijvers bijgelovig zijn. Om mijn nek hangt een ketting met daaraan een in zilver gegoten vorkbeentje. Ik frunnik eraan onder mijn sjaal.

De officiële benaming van een vorkbeen is furcula. Dit is Latijn voor ‘vorkje’ en een goede beschrijving van de vorm van dit tweetandige bot. Mensen hebben geen furculae. Het bot komt alleen bij vogels voor. Het is een vergroeid sleutelbeen, dat het skelet de stevigheid biedt om te kunnen vliegen.

Mijn oma leerde me dat als twee personen elk met hun pink een uiteinde van het vorkbeen vastpakken en het doormidden breken, degene die het grootste stuk overhoudt een wens mag doen. Ik kan me herinneren dat ik dit spel speelde toen ik nog heel jong was. Vreemd genoeg weet ik niet meer of ik gewonnen heb, of dat mijn wens is uitgekomen. Maar ik herinner me het bleekgrijze oppervlak van het bot. Het voelde heel dun aan. Kennelijk waren wensen gemaakt van de breekbaarste dingen.

Het botje breken dat onder mijn hals bungelt heb ik nog niet geprobeerd. De mal waarin het gegoten is, is gevormd van het vorkbeen van een patrijs. De kunstenares die het gemaakt heeft vertelde me dat ze het botje van haar vader heeft gekregen. Volgens haar kon hij niet begrijpen waarom ze sieraden maakte van dierenskeletten, maar had hij het toch voor haar bewaard. Mijn partner heeft de halsketting voor me gekocht. Ik weet niet wat het te betekenen heeft wanneer je iemand de hele wens geeft, maar het voelde als een teken van genegenheid. Ik geloof dat het bot geluk brengt, al heb ik daar geen bewijs voor. Misschien heb ik gewoon geluk dat iemand me een wens gegeven heeft.

Langer geleden werd geloofd dat wanneer je het schouderblad van een konijn neemt, er negen spelden insteekt en het vervolgens onder je kussen legt, je zult dromen van je ware liefde. Ik ken niemand die het geprobeerd heeft. Misschien worden konijnen weinig meer gegeten. Misschien hechten we teveel waarde aan onze witte lakens. Misschien zijn we bang voor ziekteverwekkers. Ik vraag me af of iemand het dit jaar heeft gedaan. Waar droomden ze van? Wie hoopten ze te zullen zien?

Later op de dag loop ik naast Elinor Archer – die goed zorg draagt voor ons, de schrijvers. Ik vraag haar naar Nederlandse vormen van bijgeloof. Ze zegt dat ze eigenlijk niets typisch Nederlands kan bedenken, alleen de welbekende ladders en zwarte katten. Nederlanders, zegt ze, doen heel nuchter over dat soort dingen. Als je nuchter kunt zijn waar het op bijgeloof aankomt, kun je er dan ook dronken van zijn? Het lijkt me een prachtig idee dat je dronken kunt zijn van toverij. Zoiets als beneveld zijn van de fasen van de maan.

Elinor raadt me aan om rond te vragen, misschien dat iemand anders nog iets weet. Later, in de artiestenlounge, vraag ik of iemand een Nederlands bijgeloof kent. Ze kijken verbaasd en denken er even over na. Vervolgens schudt iedereen zijn hoofd. Nederlanders, zeggen ze, staan liever met beide benen op de grond. Ik denk dat het soort geloof in jezelf dat de behoefte aan bijgeloof wegneemt ook iets bovennatuurlijks is.

04-11-16

Je moet zogenaamd je beste beentje voor zetten. Volgens een oud Keltisch volksgeloof brengt een reis waaraan je met je linkerbeen begint ongeluk. Lang was ik ervan overtuigd dat ik linksvoetig was. Toen vertelde een professionele zorgverlener me dat ik geen-van-beide-voetig was. Mijn lichaam kiest willekeurig voor links of rechts. Ik vraag me af hoe vaak ik de ongelukskant kies?

Ik sta op in het donker en wacht buiten op straat tot de Uber komt. City Airport? Ja, ik vertrek van London City Airport. De chauffeur wil weten waar ik heenga en ik zeg Rotterdam. Vakantie? Nee, werk. Woon je daar? Nee – hier, in Londen. Waar kom je vandaan? Ik zeg dat ik hier vandaan kom. Je ziet eruit alsof je uit Vietnam komt.

Een bepaald type gesprek voer ik uitsluitend als ik alleen in een Uber zit. Ik ga zelden alleen. Over het algemeen ben ik meer een openbaar-vervoersgebruiker. Maar in het holst van de nacht, of met een zware koffer, of naar het vliegveld gun ik mezelf een solorit.  Daar is wel een meerprijs aan verbonden. De taximannen willen altijd weten waar ik vandaan kom. Eerdere inschattingen waren Thais, Chinees, Japans, Oosters, Exotisch. Ik ben van gemengde afkomst, al is dit meer of minder vanzelfsprekend voor verschillende mensen. Een ex-vriend reageerde verbaasd omdat ik niet gewoon een blank meisje was. En toch heeft deze chauffeur iets buitenlands aan me ontdekt. Hij moet mijn gezicht nauwelijks kunnen zien. Ik verzink in de schaduw van de achterbank. De flauwe oranje gloed van straatlantaarns flitst in strepen over mijn schoot terwijl de taxi over de weg voortsnelt. Het is een raadsel hoe hij genoeg van mijn gelaatstrekken heeft kunnen onderscheiden om hem nieuwsgierig te maken. Maar ik dis mijn genetische voorgeschiedenis op. Gaaf. Opgelucht door dit eenlettergrepige antwoord steek ik mijn handen dieper in mijn jaszakken. De jas is zo oud dat de zakken zijn doorgesleten en mijn gebalde handen liggen in mijn schoot. Ik hoop maar dat hij niet begint over de vele deugden van de Oosterse vrouw, wat eerdere chauffeurs weleens gedaan hebben.

Ik protesteer niet hardop tegen deze keuring van mijn DNA. Daarvoor ben ik me er te sterk van bewust dat de chauffeur aan het werk is en ik de verwende klant ben die achterin lekker kan luieren. Dus glimlach ik en vraag of hij altijd al in Londen heeft gewoond? Hij komt uit Roemenië. Intussen al vier jaar in Londen. Hoe bevalt het hem in Londen? Soms prima. Soms verschrikkelijk. Hier ben je altijd maar aan het werk. Hij vertelt me dat hij voorheen bestellingen rondbracht, maar dit is beter. Meer rust. Het is lang niet zo zwaar als eerst. Ooit ga ik een eigen bedrijf beginnen. Ik vraag wat voor bedrijf, maar dat weet hij nog niet. Die kans komt nog wel. Hoop ik. Wat voor werk doe jij?

Ik ben een schrijver. Ik vertel hem dat ik naar Nederland ga om over een festival te schrijven.

Dan ben je vast een goede schrijver.

Ik zou het niet weten.

We komen op tijd aan. Veel geluk en verdien maar heel veel geld!

Ik lach om de onverwachtse, ongepolijste gelukwens en bedank hem. Later in het vliegtuig vraag ik me af, had ik hem niet hetzelfde moeten wensen? Of, op zijn minst, tegen hem moeten zeggen dat ik hoop dat zijn kans snel opduikt?

24-10-16

Het is al laat – de hotelwekker geeft 3:29 aan. Mijn lichaam is in rep en roer door het reizen. Ik ben wakker, mijn ogen prikken en een doffe pijn kronkelt langs mijn onderrug. Er is me ooit verteld dat het heksenuur tussen drie en vier uur ’s nachts ligt. Kennelijk is dit dus het moment waarop geesten, heksen en alle vormen van toverij op hun sterkst zijn.

Het brede raam van de hotelkamer is geluiddicht en ik hoor geen geheister van heksen op hun bezems, niet eens het lied van een autoalarm. Het is muisstil.

Ik loop de toverijen na waarvan ik iets afweet. In Japan wordt beweerd dat geesten niet zigzaggend kunnen lopen. In Schotland wordt beweerd dat heksen geen water kunnen oversteken of huizen binnengaan met een lijsterbes ervoor. Ik was ooit van plan een lijsterbes te planten in mijn tuintje, maar daarvoor ben ik tegenwoordig niet vaak genoeg thuis. Maakt het wat uit als er een heks langskomt wanneer je niet thuis bent?

In veel landen hebben reizigers een talisman bij zich. Van huis weggaan is beangstigend. Dit schrijf ik terwijl ik in het middenwesten van Canada ben. Ik heb mijn geluksarmband om. Hij brengt geluk omdat hij rood is en geleend van mijn moeder en daarom de belofte van thuis in zich draagt. Is zijn toverkracht in dit stille uur groter? Ik draai de armband om mijn pols.

Over minder dan een maand zal ik aan een andere reis beginnen, dit keer naar Amsterdam en naar het Crossing Border festival in Den Haag. Ik heb nog geen idee wat voor talismans ik daar nodig zal hebben. Maar ik roep mijn al te angstige zelf tot de orde. Wat reizen betreft ben ik een geluksvogel. Iemand anders heeft mijn reis al uitgestippeld en ingepland. Er zullen schone hotellakens klaarliggen.

 

De wekker verspringt naar 3:41. Als kind was ik ook al een geluksvogel. “Tel je zegeningen” hoor je hier om de haverklap, alsof het kinderen op schoolreis zijn en je er onderweg weleens één zou kunnen kwijtraken. Ik was een grote geluksvogel. Alleen kon ik niet slapen. Ik lag dan in mijn zachte, veilige bed en vroeg me af wie er op datzelfde moment niet sliep. Ik dacht aan alle mensen die door het zonlicht werden beroerd en hoe ze hun levens leidden terwijl ik lag te luisteren naar het getik van winterse boomtakken. Dan vroeg ik me af of ik ooit weer zou kunnen slapen. Later, toen ik ouder was en studeerde, maakte ik vrienden met wie ik samen wakker bleef. We strekten ons uit op de gang, voelden koude tegels tegen onze nek en somden alle redenen op om niet te slapen. Nog weer later vond ik een slaap die me in warme armen sloot. Tegenwoordig droom ik moeiteloos en vroeg.

Alleen wanneer ik naar het buitenland ga reis ik nog weleens terug naar het heksenuur. Naar de lange stille nachten en de minuten die iets mee lijken te sleuren wanneer ze door me heen tikken.

Dit heksenuur zal weer voorbijgaan, maar het is natuurlijk altijd ergens spooktijd. Voel je hoe het donker met zijn vingers langs je ramen strijkt?