Vicky Francken
Enjoy
23-04-2014

In hun online fotoalbum kon je ze nog het beste bewonderen. Het was nooit de bedoeling geweest ze daadwerkelijk aan te raken, ik had ze amper gezien. De meisjes stonden met zijn vijftienen op de foto of voor de afwisseling een keer in hun eentje. Het deed me goed dat ze op die manier nog eens voorbijkwamen, in stilte, zodat ik ze eindelijk één voor één in me kon opnemen. Het online fotoalbum, gedeeld via het sociale netwerk, maakte ons ook wijzer over hun voor- en achternamen. Je kon niet om hun exotische en prikkelende, nog nooit geziene of gehoorde bijnamen heen. Zeldzame woorden, woorden die in het oog springen. Woorden die je graag leest en herleest. De picknick was alweer een tijd geleden, maar de herinnering was nooit zo levendig als de tot fictie verheven weergave op het scherm, zichtbaar voor iedereen en zo vaak als je wilde oproepbaar. De slanke dennen droegen allemaal gebloemde jurkjes, op de foto’s kwamen de patronen heel goed uit. Ik klikte er in omgekeerde volgorde doorheen. Ik geloofde mijn ogen niet. Mijn ogen hadden die meisjes trouwens helemaal niet gezien die avond. Ze hadden díe meisjes niet gezien. Wel andere meisjes. Ze hadden helemaal niets gezien.

Wat zou ik graag willen dat het verloop van een gebeurtenis nooit zo aangrijpend was als het terugkijken van de foto’s in een virtueel fotoalbum. Dat het leven nooit het leven zelf hoefde te zijn, de liefde nooit de liefde en het lijden nooit het lijden. Konden illusies en onwetendheid ons voor onze eigen bestwil maar voor de gek houden, zodat onze gekste dromen nooit bewaarheid worden. Onbewust leefde ik mijn leven aan de hand van deze idiote spreuken, ik ontleende er mijn levenskracht aan, ik voedde me, zonder recht op slaap, aan de borst van deze moeder – tot ik op een dag afdreef en de versuffing achter me liet die mijn leven tot dan toe had bepaald. Met het genoegen van iemand die niet alles begrijpt, had ik ergens gelezen hoe iemand een theorie aandroeg over de anarchistische generaties die voortgebracht werden door ‘de bureaucratie-maatschappij’. Ik had geen idee waar die man het over had. Wat hij beschreef bestond helemaal niet, niet in de werkelijkheid en niet op het scherm.

Aan het begin van dit verhaal woonde ik tegenover het appartement van een oude vrouw. We wisten niets over haar, alleen dat ze oud was. Ze kwam haar huis niet uit, nooit. Het leek erop dat ze een weddenschap gesloten had of zich op zijn minst aan een belofte hield. Dit oude vrouwtje was hoogmoedig, van het soort dat haar huis pas zou verlaten nadat maarschalk Pétain op de Invalides zou zijn begraven. Of minder politiek gezegd: pas als de Beatles eens een duimbreed toegaven aan hun standpunten en hun carrières gescheiden voort zouden zetten. Misschien had ze de scheiding van 1970 nog niet verwerkt. Was dit oude dametje een hartstochtelijk muziekliefhebster, was ze sentimenteel? Nee, misschien had de oude vrouw gewoonweg een verschrikkelijke muzieksmaak, en walgelijke schilderijen en foto’s van haar eerste poedel in haar slaapkamer. We wisten er niets van. Een toegewijde Portugese hulp vulde twee keer per week haar voorraden aan en deed het huishouden, door mijn raam kon ik zien hoe ze het tapijt uitschudde en de spons over de keukenwasdoek haalde. Van de rest kon ik me wel een voorstelling maken.