Peter Zantingh
Garden State
19-11-2011

I could have been a sailor

Could have been a cook

A real live lover

Could have been a book

Nick Drake

In de film Garden State gaat de hoofdpersoon, Andrew, gespeeld door Zach Braff, terug naar waar hij opgegroeid is. Zijn moeder is dood. Ze wordt begraven op een heel treurige begraafplaats. In zijn geboortedorp komt hij oude vrienden tegen die nog steeds dezelfde feestjes geven en op dezelfde manier dronken en stoned worden. Alles is hetzelfde; alleen Andrew is anders, omdat hij weggeweest is.

Mensen die mijn boek hebben gelezen vragen me soms wie mijn inspiratiebronnen zijn geweest. Mijn eerste reactie is om andere schrijvers te noemen. Johan Harstad misschien. Hij schreef Buzz Aldrin, waar ben je gebleven? Het heeft de mooiste openingszin die ik ken: “De persoon van wie je houdt bestaat voor 72,8 procent uit water en het heeft al weken niet geregend.”

Er zijn meer schrijvers die ik bewonder, schrijvers waarvan ik kan beweren dat ik een stukje stijl van ze steel, me wentel in hun metaforiek of de dialoogvorm naboots. Ik heb de taal niet uitgevonden, ik bespeel slechts instrumenten waarvan anderen lang geleden al hebben ontdekt dat er muziek mee te maken valt. Het beste wat ik kan doen, is het me een beetje eigen maken, zoals een gitarist zweert bij zijn eigen plectrum of op een gegeven moment een klein stukje afgesleten klankkast gaat liefhebben.

Ik zou vaker andere dingen moeten noemen als inspiratie. Het allereerste idee voor mijn boek ontstond in de maanden nadat ik Garden State gezien had. Ook in mijn boek keert iemand terug naar zijn geboortegrond. Ook in mijn boek is dat omdat er iemand dood is.

Tijdens het schrijven luisterde ik naar Ólafur Arnalds, een IJslander die modernklassieke muziek maakt. Er zijn hoofdstukken van het boek waar ik zijn pianoklanken tussen de woorden zie liggen. Ik luisterde naar Radiohead, en Nick Drake, en liet mijn hoofdpersoon er ook naar luisteren. Als melancholie plaats moest maken voor gekte, dan kozen we voor ‘I Am The Walrus’ van The Beatles.

Vorig jaar heb ik honderd dagen lang elke dag precies honderd woorden over een dierbaar album geschreven. Een eerbetoon aan de muziek die herinneringen voor me bewaarde, zodat ze er ook vandaag nog zijn. Tot vlak voordat ik gisteren het podium opliep, dacht ik dat ik een aantal van die verhaaltjes ging voorlezen. Ik had er drie uitgezocht van artiesten die dit jaar ook op Crossing Border zijn. Het zou een eerbetoon aan inspiratiebronnen worden. Natuurlijk wil ik graag dat mensen beneden in de lobby mijn boek oppakken en het kopen, maar net zo goed wil ik ze naar William Fitzsimmons sturen, of naar The Low Anthem. Zij hielpen mij mijn boek te schrijven en nu staan ze een paar zaaltjes verderop.

Ik besloot op het laatste moment toch uit mijn boek voor te lezen. De goede luisteraar hoorde misschien desalniettemin dat er een paar bladzijden verderop een film speelde en dat er muziek tussen de woorden lag.

Peter Zantingh
For Nobody
30-11-11

A good friend of mine showed me his weblog today. It’s hidden somewhere on the Internet, only those who know the URL can find it. He writes something on it now and again, sometimes only a dozen words. There is no plot or structure, just thoughts that pop up one moment and might be gone the next. Hardly anyone knows about the blog, and his name isn’t mentioned anywhere.

Reading his pieces made me want to go back to that, too: putting down words in a place nobody visited, but where there was a tiny chance that people stumbled upon them by accident. Staying anonymous, owing no one an explanation.

That is how I started writing my book, with sentences I rewrote dozens of times before even letting anyone know they were there. After reading them one last time, I would nervously place my laptop on my girlfriend’s knees and lie down on my bed, waiting for her to comment. From that moment, my writing was no longer mine alone.

At Crossing Border 2011, I read from my first novel, published six weeks earlier. I stood on the stage, holding my book open at a page of which I had memorised the number beforehand. I knew it was best to stand behind the microphone turned a little to the side, so my hands would have enough room to turn the pages without knocking over the mic stand. When I knew the ending of a sentence by heart, I tried to look at the audience.

I chatted with other writers in the theatre lobby next to piles of books, including my own. They told me what to make of newspaper reviews, what was important when reading from your work and when writing books, and, now we were on the subject and had had another beer, what life was all about.

I watched someone pick up a copy of my book from a pile and walk towards the till. I followed them, slightly nervous about the brazen question I was going to ask. ‘I wrote that,’ I said. ‘Shall I sign it for you?’ They said I could.

I wrote a column every morning. At the festival on Saturday, I read aloud what I had written in my hotel room in pyjamas that morning. My writing immediately reached an audience. Crossing Border was the best thing that has happened to me since my book was published, honest. But now, I want to go back to doing my writing where nobody can see.

Voor niemand
30-11-11

Een goede vriend liet me vandaag zijn weblog zien. Het zit weggestopt, ergens op het internet. Het is alleen te vinden als je het adres kent. Hij schrijft er af en toe iets, soms niet meer dan twaalf woorden. Geen plot, geen opbouw, alleen een gedachte die er even is en een seconde later weer weg kan zijn. Vrijwel niemand weet dat het er is. Zijn naam staat er niet bij.

Ik las zijn stukjes en wilde dit ook weer: zinnen kwijt kunnen aan een plek die niemand bezoekt, maar waar toch de minieme kans bestaat dat iemand erop stuit. Anoniem blijven, en elke uitleg schuldig.

Zo begon het schrijven van mijn boek: met zinnen die tientallen keren opnieuw geschreven werden voordat iemand anders mocht weten dat ze er waren. Dan las ik het nog eenmaal door, zette nerveus de laptop bij mijn vriendin op schoot en ging op bed liggen wachten tot ze er iets over zei. Vanaf dat moment was het niet meer alleen van mij.

Op Crossing Border 2011 las ik voor uit mijn debuutroman, die zes weken daarvoor uit was gekomen. Ik stond op het podium, hield mijn boek vast, opengeslagen bij een paginanummer dat ik vooraf uit mijn hoofd had geleerd. Ik wist hoe ik achter de microfoon moest staan, een beetje naar de zijkant gekeerd, zodat mijn handen de ruimte hadden om de pagina om te slaan zonder de microfoonstandaard omver te gooien. Ik probeerde even de zaal in te kijken als ik uit mijn hoofd wist hoe een zin zou eindigen.

Ik sprak in de lobby van de Schouwburg met andere schrijvers, naast een stapel boeken waar het mijne bij lag. Ze vertelden me wat ik zou moeten denken van de recensies in de kranten, en waar het om ging bij het voorlezen van je eigen werk, en bij het schrijven van boeken, en nu we toch bezig waren en nog een biertje hadden gehaald, waar het om ging in het leven.

Ik zag hoe iemand mijn boek van de stapel pakte en ermee naar de kassa liep. Ik liep erachteraan, enigszins gespannen over de brutale vraag die ik zou stellen. ‘Dat heb ik geschreven’, zei ik. ‘Zal ik er wat in schrijven?’ Dat mocht.

Elke ochtend schreef ik een column. Op zaterdag las ik op het festival voor wat ik die ochtend, in mijn pyjamabroek op de hotelkamer, geschreven had. Wat ik maakte had direct een publiek. Crossing Border was het mooiste dat me overkwam sinds het boek er is. Echt.

Maar nu wil ik weer schrijven waar niemand het ziet.

Comfortisse
20-11-11

De bus naar Antwerpen zou vandaag om half elf vertrekken. Omdat ik op het formulier met het gat erin (zodat je het aan de deurklink kunt hangen) had ingevuld dat ik rond kwart voor negen ontbijt wilde, was ik om half negen wakker. Aan het eind van de gang hoorde ik de kar met borden en kopjes al rammelen. Ik had moeite wakker te worden en zette de televisie aan om te kunnen kijken naar iets wat bewoog.

Er was een infomercial over een beha die niet in je huid snijdt en bovendien voorkomt dat er stukjes vet overheen vallen. Ze noemden het de Comfortisse. De Comfortisse is zo elegant dat hij onder elke outfit goed staat en zo comfortabel dat je erin kunt slapen. Verschillende vrouwen kwamen naast de vrouw die de beha aanprees staan; eerst met een beha die in hun huid sneed tot het een beetje rood werd, daarna met de Comfortisse. Er was een duidelijk verschil te zien, dat vond de presentatrice ook. Het decolleté komt er ook beter uit, zei ze, maar dat trok ik in twijfel. De Comfortisse heeft veel weg van een sportbeha.

De bus heeft vertraging. Het is nu elf uur en ik zit nog in de lobby van het hotel te wachten. Pas rond twaalf uur rijdt hij voor, kregen we net te horen. Het regent. Naast me zit een man die nu waarschijnlijk een interviewafspraak niet haalt. Deze lobby was de afgelopen twee dagen een informatieloket voor mensen die op de Haagse editie van Crossing Border werkten en optraden, maar nu worden de posters van de muur getrokken en de bureautjes ingeklapt. Er ligt een man languit te slapen op de vloerbedekking.

Als ik de Comfortisse vanmorgen tijdens de uitzending besteld had, was hij niet 209,95 euro, maar 69,95 euro. Belde ik het nummer in beeld, dan kreeg ik er zelfs drie: een witte, een beige en een zwarte. Het aanbod werd onmiddellijk verdubbeld: twee van elke kleur voor minder dan zeventig euro.

Nog eenmaal vroeg de voice-over me te wachten met het oppakken van de telefoon, want er kwamen ook nog een paarse, een blauwe en een roze Comfortisse bij. De prijs bleef hetzelfde. De beha die niet in je huid snijdt en waar je in kan slapen was in anderhalve minuut 140 euro in prijs gedaald en dan kreeg je er acht gratis.

Het gerinkel in de gang van het hotel kwam dichterbij. Er klopte iemand op de deur.

‘This totally takes care of all your needs and problems’, zei de vrouw op televisie, maar ik was nog steeds niet goed wakker.

Garden State
19-11-11

I could have been a sailor

Could have been a cook

A real live lover

Could have been a book

Nick Drake

In de film Garden State gaat de hoofdpersoon, Andrew, gespeeld door Zach Braff, terug naar waar hij opgegroeid is. Zijn moeder is dood. Ze wordt begraven op een heel treurige begraafplaats. In zijn geboortedorp komt hij oude vrienden tegen die nog steeds dezelfde feestjes geven en op dezelfde manier dronken en stoned worden. Alles is hetzelfde; alleen Andrew is anders, omdat hij weggeweest is.

Mensen die mijn boek hebben gelezen vragen me soms wie mijn inspiratiebronnen zijn geweest. Mijn eerste reactie is om andere schrijvers te noemen. Johan Harstad misschien. Hij schreef Buzz Aldrin, waar ben je gebleven? Het heeft de mooiste openingszin die ik ken: “De persoon van wie je houdt bestaat voor 72,8 procent uit water en het heeft al weken niet geregend.”

Er zijn meer schrijvers die ik bewonder, schrijvers waarvan ik kan beweren dat ik een stukje stijl van ze steel, me wentel in hun metaforiek of de dialoogvorm naboots. Ik heb de taal niet uitgevonden, ik bespeel slechts instrumenten waarvan anderen lang geleden al hebben ontdekt dat er muziek mee te maken valt. Het beste wat ik kan doen, is het me een beetje eigen maken, zoals een gitarist zweert bij zijn eigen plectrum of op een gegeven moment een klein stukje afgesleten klankkast gaat liefhebben.

Ik zou vaker andere dingen moeten noemen als inspiratie. Het allereerste idee voor mijn boek ontstond in de maanden nadat ik Garden State gezien had. Ook in mijn boek keert iemand terug naar zijn geboortegrond. Ook in mijn boek is dat omdat er iemand dood is.

Tijdens het schrijven luisterde ik naar Ólafur Arnalds, een IJslander die modernklassieke muziek maakt. Er zijn hoofdstukken van het boek waar ik zijn pianoklanken tussen de woorden zie liggen. Ik luisterde naar Radiohead, en Nick Drake, en liet mijn hoofdpersoon er ook naar luisteren. Als melancholie plaats moest maken voor gekte, dan kozen we voor ‘I Am The Walrus’ van The Beatles.

Vorig jaar heb ik honderd dagen lang elke dag precies honderd woorden over een dierbaar album geschreven. Een eerbetoon aan de muziek die herinneringen voor me bewaarde, zodat ze er ook vandaag nog zijn. Tot vlak voordat ik gisteren het podium opliep, dacht ik dat ik een aantal van die verhaaltjes ging voorlezen. Ik had er drie uitgezocht van artiesten die dit jaar ook op Crossing Border zijn. Het zou een eerbetoon aan inspiratiebronnen worden. Natuurlijk wil ik graag dat mensen beneden in de lobby mijn boek oppakken en het kopen, maar net zo goed wil ik ze naar William Fitzsimmons sturen, of naar The Low Anthem. Zij hielpen mij mijn boek te schrijven en nu staan ze een paar zaaltjes verderop.

Ik besloot op het laatste moment toch uit mijn boek voor te lezen. De goede luisteraar hoorde misschien desalniettemin dat er een paar bladzijden verderop een film speelde en dat er muziek tussen de woorden lag.

Half a world away
18-11-11

I guess that’s all I needed
To go it alone
And hold it along
R.E.M.

Ik zat tegenover Ben in De Paas, een bierlokaal in Den Haag. Om het te vinden moet je een stukje het centrum uit lopen, tot het punt waarop de straten donker worden en het er niet meer op lijkt dat je nog een drukbezochte kroeg gaat tegenkomen.

Ben is een van de andere auteurs van The Chronicles. Hij komt uit Londen. Hij is negentien en hij heeft vier boeken geschreven. Allemaal in hetzelfde jaar, vertelde hij me. Ben dronk hard, ik had moeite hem bij te houden. Hij dronk om dronken te worden, had hij eerder op de avond gezegd. ‘Neem je de eerste slok van je eerste biertje met het uiteindelijke doel om zat te worden?’ vroeg ik. Ja, zei hij. ‘Neem jij wel eens een biertje voor alleen dat biertje?’ vroeg hij toen, en ik zei ook ja. Daar leek hij weinig van te begrijpen.

In de Koninklijke Schouwburg hadden we Smith & Burrows gezien, een samenwerking van de frontmannen van Editors en Razorlight. Tom Smith, van Editors, zat op een houten kistje voor een microfoon, met zijn benen over elkaar geslagen. Elk jaar brengt verliezen met zich mee, zei hij, en een van de verliezen van dit jaar is R.E.M. Ze speelden vervolgens een cover van die band, die dit jaar uit elkaar ging. ‘Half A World Away’ gaat over een man die dronken is, en alleen, en ver van huis, maar daar iets goeds in probeert te zien omdat je sommige dingen in je eentje moet doen. Niet alles valt in gezelschap op te lossen.

De sonore stem van Smith vulde de ruimte, zoals het ook bij andere nummers deed, maar leek nu een stapje opzij te doen om die van R.E.M.-zanger Michael Stipe de ruimte te geven, zodat die ook nog kon bestaan.

‘Wat vind je van die Occupy-protesten?’ vroeg Ben me ’s avonds laat in het bierlokaal. Ik had daar geen goed antwoord op, maar zei dat het mooi was dat mensen probeerden om samen iets los te maken waarvan ze vonden dat het in de knoop zat. In essentie bedoelen ze het goed, bedacht ik, zoals elk menselijk instinct goedbedoeld zou moeten zijn. Tenminste: als je ervan uitgaat dat de mens in essentie goed is.

Zijn we dat? Ik vroeg het Ben. Hij dronk net zijn biertje leeg.

‘We zijn overduidelijk het dominante ras’, zei hij. ‘En we hebben het geweldig gedaan, met alle ontwikkelingen die we hebben doorgemaakt.’ En toen, terwijl hij om zich heen keek: ‘Er zijn miljoenen kroegen over de hele wereld, en dat is omdat we het zo goed met elkaar kunnen vinden’.

Ik hoopte dat hij daar zijn column over zou schrijven, of het in elk geval zou onthouden.

En alles gaat voorbij
07-11-11

En alle tijd die je bewaren wou
verkruimelt langzaam in je hand en waait naar zee
Spinvis

Jaren geleden was ik onderdeel van een groep van ongeveer zeventig mensen die via internet mixtapes voor elkaar maakte. Elke maand werden koppels gemaakt die, volgens een vooraf vastgesteld thema, hun muziekverzameling doorspitten om de ander een waardevolle compilatie cadeau te kunnen doen. Er viel in wat je toegestuurd kreeg altijd iets te ontdekken en iets te herkennen.

De deelnemers zaten over de hele wereld. Er was een maand waarin het thema de muziek van je thuisland was. Ik maakte een mixtape met Nederlandstalige nummers. Ik koos een foto die als voorkant dienst kon doen, een klein bootje aan een rivier onder een Hollandse lucht, opende Photoshop en zette de titel in de foto. En alles gaat voorbij.

Toen ik het geheel online had gezet, mailde ik mijn mixtape-partner dat het af was. De ontvanger was de Nederlandse taal niet machtig, dat wist ik. Maar ik had de hoop dat de muziek, de klank van de woorden en het gevoel dat eronder lag, de taalbarrière konden breken. Dat het kon laten horen wie we zijn.

Het nummer waar de titel uit onttrokken was, kun je vinden op YouTube. Het is het eerste resultaat op de zoekterm ‘oevers van de tijd’.

Het is, misschien wel, Nederland.

Want zoals met alles is ook dit land veelzijdiger dan het zich aan de oppervlakte wellicht laat aanzien. We zitten niet allemaal achter onze gordijnen aardappelen te schillen, bang voor de Marokkaanse buurman, boos op de Grieken, harteloos tegenover Angolese jongetjes.

We bouwen schommels, en speeltuinen, en dakkapellen. We planten bomen in een keurige rij langs het asfalt. We kijken naar voetbal op televisie, met het bord op schoot. Als het november wordt, verbergen we onze handen in de mouwen van onze jas en proberen we ons te herinneren waar we de handschoenen aan het eind van de vorige winter hebben opgeborgen.

Als het sneeuwt, gaan onze treinen stuk. We klagen, maar we praten ook met elkaar in die stilstaande coupés, tussen de mist van de weilanden. Als de conducteur iets omroept, zijn we allemaal stil.

Nederland valt niet te vangen in een personificatie. Als dat wel het geval was, dan zou ik graag hebben dat het de man van het YouTube-filmpje was. Hij heet Spinvis. Hij staat ook op Crossing Border, op zaterdag, vanaf 19:00. Misschien laat hij horen wie we zijn.