Anne Roetman
PITCH: Honger, de sterren en alles
Emma Jane Unsworth
17-03-2014

Ik was elf jaar oud toen ik wist wat ik het meest wilde in het leven: meer. Deze openbaring deed zich voor op kerstavond 1991 om drie uur ’s nachts. Ik keek op mijn te strakke horloge met tekenfilmfiguur, een kerstcadeautje van mijn broer (gekocht door mijn moeder) van twee jaar geleden en liep toen stilletjes met ingehouden adem aan de zijkant van de treden naar beneden, zodat ze niet kraakten.
In de woonkamer, tussen de open gordijnen van het raam aan de voorkant, stond de kunstboom met kerstlichtjes, met daaronder een berg van zo te zien wel honderd cadeautjes. Ik herkende direct de vorm van de ingepakte chocoladereep, het jaarlijkse cadeautje van mijn oma voor mijn vader, en ging er in mijn pyjama in kleermakerszit naast zitten. Ik had de beslissing eerder die avond al genomen: ik ging hem opeten.
Ik was het simpelweg zat om altijd maar braaf te zijn. Overal waar ik was – op school, in de kerk, zelfs aan tafel – voelde het alsof iedereen me aan het beoordelen was, vooral leraren en ouders, maar soms ook andere kinderen. Het was alsof ik altijd op mijn hoede moest zijn, altijd moest letten op wat ik zei, hoe ik stond, of hoe ik mijn vork vasthield. De voortdurende controle was bijna ondraaglijk.
Plots hoorde ik iets ritselen in de eetkamer en ik schrok op, maar toen herinnerde ik me de hamsters. De laatste dag voor de vakantie had ik de tijdelijke voogdij gekregen over twee beweeglijke rode hamsters, Mack en Beth, die normaal gesproken in een kooi in mijn klaslokaal zaten. Vanwege mijn goede gedrag en ook omdat we toen geen kat hadden, mocht ik van de lerares de hamsters mee naar huis nemen om voor ze te zorgen zolang school met kerst gesloten was. In eerste instantie had ik de kooi in mijn slaapkamer staan, maar twee dagen later waren Mack en Beth gedegradeerd tot de eetkamer, omdat mijn moeder de constante rotherrie in de vroege uurtjes niet langer aankon, met haar zenuwen en alles. Maar Mack en Beths nachtelijke heksenketel bracht me op een idee. Zolang je nog geen nacht met ze had doorgebracht, had je geen idee van de ravage die ze konden aanrichten – overdag leken ze zo zoet en onschuldig, maar dan, als het nacht werd, veranderden ze in kleine monsters: ze verscheurden hun bedjes, vernielden hun speelgoed en knaagden aan de tralies van hun kooi in een poging te ontsnappen. Aha, dacht ik bij mezelf. Dit jaar was ik het zo zat om al glimlachend het hele kerstgebeuren uit te zitten, dat ik besloot voor de verandering eens ging proberen stout te zijn – héél erg stout.
Mijn vaders cadeau was ingepakt in een gouden papier met sterretjes – hetzelfde papier dat oma voor al onze cadeautjes had gebruikt. Ik hoefde niet in gevecht met een strik, er zaten alleen de nodige verfrommelde stukjes plakband op. Oma ging er prat op dat ze niet moeilijk deed over kerst, zoals ze niet moeilijk deed over wat dan ook. Elk laagje van het cadeau liet los als een oude huid die wordt afgeworpen, tot de chocolade naakt in mijn handen lag. Ik keek er een tijdje naar, bewonderde de grootte en vorm en kleur. Toen ik een hap nam, knapte de reep en bleef er in mijn hand een puntige chocoladeklauw achter.
Kinderen horen niet van pure chocola te houden. Het is een van die bittere dingen die je later moet leren waarderen, net als olijven en zelfmedelijden. Maar ik was anders. Ik genoot van de foute smaak in mijn mond, de pure duivelsstreek die ik beging. Toen ik de hele reep op had, likte ik al mijn vingers af, veegde mijn mond schoon en likte de zijkant van mijn hand, waar nog meer kleffe chocolade zat. Daarna hield ik mijn hoofd schuin terwijl ik mijn gedachten ordende. Het was niet zo zoet als de chocola die ik kende, maar het was interessant. Het smaakte naar metaal, troebel water, aarde: de grondstoffen van een nieuwe wereld.