Gisteren ging ik naar de bioscoop en daar voelde ik me schuldig over.
Het was een prachtig filmtheater, precies tegenover het hotel. Het imposante rode bord aan de gevel lonkte naar me als een mooie vrouw of een krachtige drug: Filmhuis Den Haag. Ik zag een heel goede Paraguayaanse film waar ik het niet over ga hebben, maar waar ik wel iets over wil zeggen is schuldgevoel. Waarom ik nou net daar, tussen de donkere rijen van een bioscoopzaal, overvallen werd door die schadelijke emotie, die gast die altijd op het feestje aankomt als je hem niet verwacht? Waarschijnlijk om een heel simpele reden: ik liet de stad aan mij voorbijgaan. Omdat ik voor anderhalf, misschien twee uur een van de grondbeginselen van het toerisme, van het op reis zijn, in de wacht had gezet: je moet alles zien en wel nu. Ik ben al twee weken door Europa aan het reizen en ik ben me gaan afvragen hoeveel nieuwe prikkels een brein kan verdragen. Nog een museum, nog een kathedraal, nog een karakteristieke wijk. Ik denk dat toerisme een van de bepalende ervaringen is van onze tijd, het tijdperk van globalisering en budgetvluchten, en we zouden iets beter na moeten denken over wat de grote verworvenheden zijn van het toerisme en wat de grenzen, de pijnpunten. Die taak laat ik natuurlijk aan een geleerder iemand over. Ik ben maar een toerist die gisteren opzettelijk pauze heeft genomen van het ontdekken van de stad om zich in het steriele binnenste van een Nederlandse bioscoop te verschansen.
Intussen heb ik ’s avonds de groep ontmoet met wie ik deelneem aan The Chronicles. We zijn gaan eten in een Mexicaans restaurant en aten typische gerechten en dronken drankjes met onwaarschijnlijke kleuren (een was roze; het ander wit). Het was een mooie avond, waarop we de complete achtbaanrit uitzaten die elke nieuwe groep moet doormaken: een ietwat ongemakkelijk eerste moment toen we niet eens wisten hoe de mensen in een ander land elkaar begroeten (een hand? een kus?); een tweede moment, waarop het ijs breekt, waarop iemand een grap maakt en we allemaal opgelucht vaststellen dat we min of meer om dezelfde dingen lachen (misschien wel de definitie van een generatie: een groep mensen die om dezelfde grappen lacht); en ten slotte dat gelukzalige en theatrale moment, als de klok twaalf slaat en het voelt alsof iedereen elkaar al eeuwen kent, en we omhelzen elkaar en vertellen dingen die we nog nooit aan iemand hebben verteld. We vragen naar elkaars leeftijd en de boeken die de ander geschreven heeft, maar bovenal willen we van elkaar weten waar we wonen, waar we gewoond hebben. Een ander teken van onze tijd: iedereen heeft in meerdere steden gewoond, iedereen beweegt zic-h op het gouden ritme van zijn of haar verlangen, zonder ankers of wortels. Ik, die altijd in dezelfde stad heb gewoond, luisterde met een zekere afstand naar ze, als een engel die alles documenteert, als iemand die kijkt naar een wereld in verandering en niet kan beslissen of hij op het vliegtuig stapt en meedoet, of alles laat voor wat het is.
Nu is het ochtend en zie ik ze aan de ontbijttafels zitten en ik vraag me af wat ze aan het schrijven zijn. Het is een knagende, haast ondraaglijke nieuwsgierigheid. Radna heeft weinig geslapen en zoekt de ideale plek om zich te kunnen concentreren; Lana zit drie tafels verder en met het universele gebaar van een hand die in de lucht wappert, laat ze me weten dat ze aan het schrijven is, maar ik zie geen laptop (schrijft ze met de hand? Op haar telefoon?); Dean loopt langs over de gang en ziet er vrolijk, intens en stralend uit, alsof hij tien uur heeft geslapen en zijn tekst allang af heeft; Sharlene heeft niemand nog gezien, we hopen dat het goed met haar gaat.
En zo sluit ik dit verslag af, aan een tafel achterin het bar-restaurant van het hotel. Haast verborgen in een hoek van deze grote zaal kijk ik boven het scherm van mijn laptop uit, alsof ik ze bespioneer of alsof ik aan de hand van de fragmenten die ik registreer een totaalbeeld zou kunnen samenstellen. Ook dat is toerisme.