Vandaag schrijf ik niet verder aan het verhaal over mijn oma, want vandaag is de eerste dag van Crossing Border. Ik was al heel vroeg wakker, of misschien heb ik wel helemaal niet geslapen. Dat is nou eenmaal hoe het gaat: slapeloosheid, drankzucht, bloedwraak – de basisingrediënten van het schrijversvak.
Vanaf vandaag zal ik een goed mens zijn. Toen ik in de lift stond om naar beneden te gaan voor het ontbijt kwam ik een meisje tegen dat ook vroeg op was. Het was net na half zeven en ze sleepte haar koffer naar beneden om te vertrekken en ergens anders heen te gaan. Ze zag erg bleek, alsof ze niet goed had geslapen. ‘Mooie sjaal heb je om,’ zei ik tegen haar. Ze schrok van het geluid van mijn stem en keek me verbaasd aan, alsof ik een of andere duistere geest was zonder enige kledingsmaak. Ik deed alsof ik het niet merkte en glimlachte naar haar.
Vanaf vandaag, zelfs als de hemel naar beneden komt, ga ik naar buiten om te wandelen. Dus daar ging ik. In de lobby was niemand die ik kende dus ik vroeg de weg naar de Koninklijke Schouwburg en vertrok in mijn eentje in die richting. Het was koud buiten. Een Aziatische jongen stond langs de kant van de weg een sigaret te roken. Een groepje kinderen rende opgetogen over het plein, als net losgelaten engelen. Ik ging over een brug, sloeg rechtsaf en liep toen weer rechtdoor. Ik had deze route de afgelopen drie dagen al zeven of acht keer afgelegd en eindelijk had hij zich gewonnen gegeven. Het volgen van deze vaste route voelde vandaag als het terugkeren naar een vertrouwde thuisbasis.
Vanaf vandaag zal ik voorzichtiger zijn, zoals ze in vroeger tijden zeiden: ‘inspecteer uzelf drie maal per dag.’ Ik zal te allen tijde nadenken over mijn woorden en daden. Toen ik terugkwam in het hotel kreeg ik een mailtje van Philip, de vertaler. Het was pas tien uur en hij had zijn vertaling van de column van vandaag al klaar. ‘Ben je soms stiekem een robot? Wie heeft je naar beneden gestuurd om de aarde aan te vallen?’ wilde ik hem schrijven, maar na even te hebben nagedacht liet ik dit idee toch maar los.
Vanaf vandaag zal ik me niet meer als een eenling gedragen. Ik ga meer tijd doorbrengen met andere mensen. Uiteindelijk vond ik Wiam en Marek ’s middags in de lobby. Laten we een wandeling gaan maken,’ zei Wiam. ‘Oké’, antwoordde ik gelijk, in de hoop dat ze me meteen in haar zak zou stoppen en me weg zou voeren. We vertrokken voor een bijzondere maaltijd waarbij ik mijn rijstverbod verbrak. Ik eet al acht jaar geen rijst meer. We kletsten een tijdje, Cairo, Praag… Als kinderen die terugkomen na Halloween openden we onze zakken een stukje en lieten onze kameraden een glimp opvangen van de zoetigheden die we hadden verzameld. Snoep is zoet, maar het is niet alles.
Vandaag ben ik doodop. Maar de kermis is begonnen en er waren veel dingen die we wilden zien. De Koninklijke Schouwburg was afgeladen met allerhande mensen. Ik weet zeker dat ze allemaal hun eigen verhaal hebben, maar ik had niet genoeg tijd om dat aan elk van hen te vragen. Marek nam me mee naar de andere schrijvers en vertalers en daar schudden we handen, gaven we lezingen, beantwoordden vragen, lachten, spraken een wirwar van talen die we kenden en die we niet kenden. Hierna besloten Nicky en ik om naar een band te gaan die Daughter heette. Ik kende ze niet, maar ze beweerden in ieder geval iemands dochter te zijn. Terwijl we daar in het donker stonden was er helemaal niemand te zien. Toen werd het podium plotseling verlicht door een lichtbundel die op de zangeres scheen. Ze zong met een fluwelen stem een langzaam nummer: mother, zong ze, mother.
Dat deed me duizelen, alsof een minnaar een mes had gepakt en hem door mijn hart boorde. Omringd door de duisternis merkte ik opeens dat ik stond te huilen. Nicky zag het en klopte op mijn schouder. Ik vond een tissue en droogde snel mijn ogen.
‘Wat ben je toch een gevoelig kind,’ zei mijn moeder ooit tegen mij. Acht jaar geleden, toen ik natuurlijk nog helemaal niet wist dat ik naar het Crossing Border-festival in Den Haag zou gaan, bracht ik een hele dag met mijn moeder door in haar ziekenhuiskamer. We praatten niet veel maar ze hield mijn hand vast. Ze was toen erg mager, niet meer dan een paar grote, donkere ogen die nog steeds glansden en als een hert naar me keken, wachtend.
Op een bepaald moment, ik weet niet precies wanneer, kneep ze in mijn hand en wisten we allebei dat het tijd was. Ze keek me nog één keer aan en sloot haar ogen. Ik heb haar nooit meer gezien.