Krijn Peter Hesselink
Polaroids
BY Crista Ermiya
23-11-2007

Ik heb meer dan 36 uur passief achter anderen aangelopen in Den Haag, zonder enig besef van waar ik ben buiten het interieur van de gebouwen, dus waag ik mij op donderdagochtend buiten het hotel om mijn positie in de stad te bepalen. Ik had dit sowieso wel gedaan, maar toen ik aankwam moedigde Tiemen van Crossing Border me aan de stad te leren kennen, wat betekent dat ik kan afdwalen en toch een braaf meisje blijven.

Wagenstraat
Op de Wagenstraat in het westen loopt een oude vrouw op me toe in een bovenmaatse lila jas en een vormeloze zwarte rok om in het Nederlands iets tegen me te zeggen. Ik denk dat ze de weg vraagt en haal hulpeloos de schouders op. ‘I don’t understand,’ zeg ik. Daarop vraagt ze in het Engels: ‘Do you love the Lord Jesus?’ Haar rechterhand wijst omhoog naar de hemel en ze houdt haar wijsvinger en duim precies zoals op een van die middeleeuwse schilderijen waarop je aan het handgebaar kunt zien welk figuur aan het woord is. Het blijkt echter een retorische vraag te zijn, want ze gaat er gelijk weer vandoor, nog voor ik heb kunnen antwoorden. Of misschien is ze tot de slotsom gekomen dat ik al verdoemd ben.

Doubletstraat
Ik voel me al te melodramatisch en sla een andere richting in. Met mijn mobieltje neem ik foto’s van alledaagse voorwerpen – nee/ja-stickers op brievenbussen, het raam van een warenhuis, een bord met de tekst ‘verboden toegang’ op een pseudo-gotische deur. Ik word verleid door een bord met de tekst ‘Multikulturele Kunst…’ waarvan het laatste stuk aan het zicht wordt onttrokken door een man die buiten rondhangt. Ik steek over, maar door de man die daar staat durf ik niet goed te gaan kijken en dus sla ik maar een zijstraat in. Een man komt op me toe, maar loopt dan ineens met onzekere blik een andere kant op. Is ook hij een evangelist die de hoop voor mij heeft opgegeven? Ik kijk bij een huis naar binnen en zie een vrouw met lang krullend haar in haar ondergoed. Mijn eerste gedachte is dat het wat koud is om zo weinig aan te hebben en dat ze misschien een gordijn zou moeten nemen, maar dan wordt mijn brein wakker en dringt het tot me door dat ik de enige vrouw ben die in deze straat loopt. Ik voel me naïef omdat ik erin ben gelopen. Het is tenslotte niet eens meer klaarlichte dag. Het wordt echter al snel duidelijk dat de mannen nog veel verlegener met mijn aanwezigheid zijn dan ik en ik raak zelf nog het meest verontrust wanneer ik op de hoek aan het eind van de straat een vrouw zie poseren in een bh en een broekje die niet bij elkaar passen.

Hotelbar met quasi-Schotse ruit op het tapijt
Het moet haast wel of de god van de literatuur neemt wraak omdat ik het gisteren heb opgenomen voor sms’en en computers. Het is donderdagmiddag en ik ben buitengesloten van mijn hotelkamer in een jurk met korte mouwen en met niets dan een laptop en een mobiele telefoon. De deur is stuk en geen van de medewerkers weet de kamer in te komen. Dit is beslist mijn versie van de hel, ergens vastzitten zonder een boek. Mijn ogen hunkeren naar Lanark.

Krijn Peter Hesselink
Epiloog
13-12-07

Niet dat het me was ontschoten, niet echt, maar toch was het nogal beschamend om een email van Cees te ontvangen waarin hij zich beleefd afvroeg wanneer hij mijn epiloog kon verwachten, ook wel bekend als ‘Een Volledige Samenvatting van Crossing Border en het Literair Vertalen’.

1. Vergeten dat sommige onderdelen in het Nederlands zullen zijn
Omdat iedereen in Nederland zo goed Engels spreekt, verbaasde het me dat velen, om een of andere onbegrijpelijke reden, toch besloten Nederlands te spreken.

2. Beste optreden in een taal die ik niet verstond
Wim de Bie op het lerarenseminar over de vraag hoe Nederland kan worden behoed voor de ontlezing. Klaarblijkelijk is de man erg beroemd in Nederland en inderdaad heeft hij de handgebaren en de met bont beklede hoed om het te bewijzen. Ik lachte met iedereen mee, al had ik geen idee waar hij het over had. Helaas heeft Priya al iets gezegd over lachen dat geen vertaling nodig heeft, dus dat kan ik hier niet invoegen.

3. Meest genante literaire moment
Ik dacht dat Sofie Cerutti binnen tien minuten op het podium zou staan met haar SMS-gedichten van precies 160 tekens, dus kletste ik wat met haar over hoe interessant haar project wel niet klonk en hoezeer ik naar haar optreden uitzag. Maar toen schoof de tijd dat zij zou voordragen steeds verder op (waarschijnlijk had ik me gewoon verrekend) terwijl het podium in gereedheid werd gebracht voor de muzikanten die na haar zouden komen, waardoor ik tenslotte moest opstaan en me verontschuldigen: “Weet je, ik heb wel de hele tijd zitten vertellen hoeveel ik ernaar uitzie je werk te horen, maar nu ga ik in plaats daarvan toch naar Niels ’t Hooft luisteren in het andere gebouw. Doeg.’

Later drong het tot me door dat haar gedichten toch in het Nederlands zouden zijn geweest. Net als Niels’ optreden.

4. De mantel der liefde: hoe twee mensen ineens ontdekken dat ze heel verschillende zienswijzen hebben maar allebei te beleefd zijn er iets van te zeggen Rochita, de Fillipijns-Nederlandse schrijfster van een autobiografische stuk over allochtonen waar ik eerder verkeerd uit citeerde, kwam met haar acht maanden oude zoon vanuit Bodegraven naar Den Haag om met me te lunchen. We hadden elkaar nooit ontmoet, alleen geëmaild, en soms is het lastig als je geconfronteerd wordt met hoe iemand werkelijk is. Ze was heel aardig en had allerlei cadeaus voor me bij zich, onder andere een boek over ‘Fillipijnse waarden en onze christelijke geloofsovertuigingen’. Ik keek ernaar en zei dank je wel. Later wisselden we blogadressen uit en schreef ik het mijne in haar notitieboek: myspace.com/anticrista. Ze keek ernaar en zei dank je wel. Ik hoop dat ze me nog aardig vindt.

5. Kleine openbaringen
a) ‘Festival’ is niet het enige woord dat identiek is in Engels en Nederlands, hetzelfde geldt voor ‘glamour’, de kunst om dingen anders (gewoonlijk mooier) voor te doen komen dan ze zijn, ongetwijfeld een ander aspect van de kunst van het vertalen.
b) Woorden laten zich niet goed vertalen, verhalen en ideeën wel.
c) Over de schoonheid van vluchtige verschijnselen: het is moeilijk in minder dan 500 woorden ‘alles over het vertalen’ samen te vatten voor het nageslacht.

Epiloog
29-11-07

‘De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld.’ Tegenwoordig is het in onze steeds sterker vervlochten multimediawereld moeilijker geworden geloof te hechten aan Wittgensteins bewering. We denken gemakkelijk toegang te hebben tot andere manieren van zijn en zien. Het scala aan voor ons beschikbare zintuigelijke ervaringen lijkt eindeloos. We kunnen lijfelijk op reis gaan of een virtueel tweede leven leiden. We proeven regelmatig buitenlands voedsel, kijken films of nieuwsberichten en horen muziek waarvan de inhoud of de uitwerking zich niet altijd even makkelijk in ons eigen idioom laat uitdrukken. Zelfs als we bij sommige dingen enkel verbluftheid voelen, is ook die ervaring iets waard, omdat alles wat we tegenkomen ons referentiekader vergroot en de grenzen van ons wereldbeeld oprekt. Al heeft Wittgenstein uiteindelijk gelijk en blijft taal het meest zinvolle kader waarbinnen we dat beeld kunnen contextualiseren. Maar taal zelf is veel minder begrensd en begrenzend dan we ons misschien voorstellen. Taal wordt vaak beschreven als een levend organisme, voortdurend groeiend en zich evoluerend, beïnvloed door alles van immigratie tot volkscultuur of persoonlijke grillen. Elke generatie kan dit zien in de vreemde karrewielen van woorden die door het gekwetter van de volgende generatie tollen. Eigentijdse stadsjongeren begroeten elkaar in Groot-Brittannië tegenwoordig met een grommend ‘Wagwan?’ en zeggen ‘choong’ of ‘buttuz’ om aan te geven hoe een meisje er uitziet. Ondertussen gebruiken steeds minder mensen uitdrukkingen als ‘okiedokie’, ‘mieters’ of ‘jofel’. Elke bedrijfstak en beroepsgroep heeft zijn eigen jargon. Elk stelletje heeft zijn eigen lingo. Zelfs als we allemaal eenzelfde taal spreken, hanteren we dus verschillende versies, al naar gelang de omstandigheden. Goede vertalers doorkruisen wellicht vaker dan wie ook de verschillende terreinen van de taal en wagen zich geregeld in het schemergebied aan de randen van het vocabulaire. Ze zijn als ontdekkingsreizigers die nieuwe territoria in kaart brengen, de hoge zeeën van andere culturen trotseren en eilanden van betekenis opzoeken om voor ons landrotten de schatten van andere culturen mee terug te brengen. Ina Rilke stond erop dat ‘alles kan worden vertaald’. Als dat echt zo is, dan moeten er geweldige worstelingen plaatsvinden om de taal zo op te rekken dat die zo veel mogelijk van het origineel kan overbrengen. Stel je voor dat je vertaalt uit of in het Chinees, dat geen enkelvoud of meervoud kent en geen werkwoordstijden. Of neem het Fins, dat vijftien naamvallen heeft. En dat zijn alleen nog de technische details – daarnaast moeten de culturele nuances en gevoeligheden van de tekst nog het hoofd worden geboden. Volgens Shelley zijn dichters ‘de miskende wetgevers van de wereld’. Gedurende The Chronicles ben ik tot de overtuiging gekomen dat vertalers op vergelijkbare wijze een ongelooflijk belangrijke maar onderschatte status hebben. Tijdens dit project is een heldere lichtstraal in de veelhoek van mijn geest doorgedrongen om een verwaarloosd hoekje uit te lichten. En nu zal ik nooit meer hetzelfde in het leven staan. Ik geloof dat je jezelf tekortdoet als je een vertaling leest zonder de vertaler in gedachten even toe te knikken. Literatuur is primair in taal doorleefde ervaring en als je bereid bent, al is het maar een paar minuten, erbij stil te staan hoe de taal moet zijn omgevormd voor de versie die je aan het lezen bent, dan zal dat je begrip van de tekst verrijken. En als je jezelf, net als ik, deels opvat als het produkt van alles wat je gelezen hebt, dan krijgt dat kleine gebaar nog meer betekenis.

Een woord
24-11-07

Titel: over het vinden van het ene woord dat de hele week en deze specifieke vrijdagavond samenvat; en hoe ik sympathie opvatte voor Salman Rushdie toen die zei dat sommige mensen VERDOMME EEN BEETJE MOESTEN KALMEREN; en hoe ik Patti Smith zag terwijl we op het Rushdie-interview wachtten en hoe ik teveel onder de indruk was om hallo te zeggen maar bij nader inzien dacht dat ze dat vast toch niet leuk zou hebben gevonden; en hoe ik probeerde niet chagrijnig te zijn omdat ik na de nodige afwegingen Jenny Owen Youngs en Junot Diaz had gemist (GROTE FOUT) omdat ik op de Scottish Night wilde komen kijken naar Alasdair Gray, die niet kwam opdagen, waardoor ik in plaats daarvan EINDELOOS STOND TE WACHTEN tijdens een optreden van Mike Heron & dochter, die overduidelijk gevraagd waren de leemte te vullen, nadat ik eerder al de helft van John Burnside’s lezing had gemist omdat ik DE VERKEERDE ZAAL was ingegaan en me twintig minuten lang had afgevraagd waarom de mensen van de Scottish Night zo’n IJslands accent hadden; en hoe ik nog net iets meepikte van Michael Bracewell die de etymologie van GLAMOUR bijna helemaal goed overbracht; en hoe ik dankbaar was voor Hugh Cornwell, die ik helemaal niet per se wilde zien, maar wiens muziek mij opvrolijkte, zelfs het LIED OVER NACHTMERRIES, al was hij beter wanneer hij zijn mond hield; en hoe ik er rekening mee hield dat Krijn Peter vandaag twee columns moet vertalen EN een poëzieoptreden moet voorbereiden en dat we een speelse afspraak hadden gemaakt dat de laatste column zou bestaan uit HET ULTIEME WOORD dat alles over Crossing Border tot uitdrukking zou brengen en dat identiek zou zijn in ENGELS en NEDERLANDS en dus GEEN VERTALING nodig zou hebben en dat we zo nodig simultaan in beide talen ten gehore zouden kunnen brengen

Festival.

Dat is niet wat ik bedoelde!
24-11-07

We kennen allemaal de frustratie wanneer je dingen net niet helemaal over weet te brengen zoals je zou willen. Als me dit overkomt denk ik altijd terug aan de wrange woorden van de directeur op mijn basisschool: ‘Je zegt wat je bedoelt – wat je ook bedoeld hebt te zeggen.’ De bewering suggereert, verontrustend genoeg, dat wat we zeggen, hoe het er ook uit komt, altijd de meest zuivere uitdrukking is van wat we bedoelen. Waardoor je je gaat afvragen of alles wat we eraan toevoegen – de voorbehouden die we maken, de verklaringen, de verontschuldigingen – niet slechts middelen zijn om onze fundamentele onbeholpenheid en incompetenties glad te strijken en aanvaardbaar te maken.

Een van de prachtige dingen aan fictie is de vrijheid van de schrijver om de taal net zo lang te herzien en te verfijnen tot die zo goed mogelijk een bepaalde betekenis uitdrukt. In mijn dagelijks leven heb ik voortdurend de wens dingen opnieuw en beter te zeggen of doen. Deze neiging is zelfs verergerd sinds ik ben begonnen met schrijven, misschien vanwege de talrijke revisies waar ik mijn werk aan onderwerp. Soms denk ik dat ik deels schrijver ben geworden om de bevrediging die ik eraan ontleen iets in de wereld te brengen dat zo goed is als ik het op dat moment kan krijgen.

Hierdoor was het een ware openbaring voor mij Jamilla te ontmoeten en haar de beperkingen te horen beschrijven van haar werk als juridisch tolk/ vertaler Arabisch-Nederlands. In haar werkgebied zijn interpretatie, correctie of herziening voor tolken niet weggelegd. Misschien is dit de reden dat Jamilla simultaan tolken verkiest boven alle andere vormen. Er is geen tijd om de informatie die ze hoort te overdenken of te beoordelen aangezien ze zich er volledig op richt de Nederlandse spreekbuis van een verdachte te zijn. De onvermijdelijke onmiddellijkheid van haar beroep is nog verbluffender als je bedenkt dat wat ze aan de rechter overbrengt over het lot van een individu beslist. Een wereld van verschil met de rol van een literair vertaler. Twee mensen met dezelfde beroepsnaam moeten op volstrekt verschillende wijze te werk gaan vanwege de context waarin ze opereren.

Context kan geweldige verrassingen opwerpen. Gisteravond vertelde Patti Smith, tijdens een autorit van de ene festivallocatie naar de andere, op haar heerlijke, mild ironische wijze, het verhaal achter ‘Because the night’. De hit bleek te zijn geschreven terwijl ze wachtte op een telefoontje van een geliefde. Hij had gezegd ’s avonds om half acht te zullen bellen. De uren verstreken, ze hoorde niet van hem en als afleiding speelde ze een bandje dat Bruce Springsteen haar had gestuurd. Het bevatte het refrein van ‘Because the night’ en naarmate de nacht vorderde schreef Patti de rest van de tekst – en zie daar, een gewone, universele ervaring werd buitengewoon door te worden vertaald in een lied. ‘Wat was dan zijn excuus, toen hij uiteindelijk belde?’ vroeg iemand zich af. ‘Hij was niet het type aan wie je zo iets vroeg,’ zei Patti. ‘En als ik dat wel had gedaan, zou hij vermoedelijk hebben gezegd,’ en ze verlaagde haar stem, ‘“Dat gaat je niets aan, blanke vrouw.”’ ‘Hoe lang waren jullie samen?’ vroeg ik. ‘Tot hij stierf,’ zei zij. Toen zong ze een paar regels uit het lied en wist ik beter dan ooit tevoren wat de tekst betekende.

Zien of niet zien
23-11-07

I see. Deze eenvoudige en door en door Britse manier om begrip aan te duiden
laat zich niet gemakkelijk vertalen – al was het maar omdat ‘see’ vaak niet per
se gelijk staat aan begrijpen. Er is een oude televisiereclame voor de Britse krant
de Guardian die dit uitstekend illustreert. Drie shots: 1) een man in een jas rent
alsof hij voor een auto vlucht, 2) dezelfde man duikt ineens achter een andere
man op alsof hij hem wil aanvallen, 3) de man in de jas stort zich op de ander en
duwt hem net op tijd opzij om te voorkomen dat hij wordt verpletterd door een
enorm vallend gevaarte. De slotzin roept de kijkers op de Guardian te kopen voor
‘het volledige plaatje’. Hoe vaak krijgen we het volledige plaatje te zien, of iets
dat ook maar in de buurt komt?

Het feit dat de Britten regelmatig de uitdrukking ‘I see’ gebruiken, betekent niet
dat ze altijd het volledige plaatje zien of een bijzonder scherp gezichtsvermogen
hebben. Het getuigt eerder van de charmant bondige en onderkoelde manier
van doen die veel Britten hebben. Als je de zinsnede letterlijk in andere talen
omzet, krijg je uitdrukkingen als: ich sehe, je regarde, meh dekhia, ik zie. Al deze
zinnetjes klinken iemand die de taal van kindsbeen spreekt vreemd in de oren.
Om de werkelijke betekenis van het Engels over te brengen, moet een vertaler
het idiomatische equivalent gebruiken: ich verstehe, je comprends, meh samajgia,
ik begrijp het.

Ik vraag me af in hoeverre de taal waarmee we leven, met zijn grillen en
beperkingen, beïnvloedt hoe we denken en zijn. Misschien kunnen alleen mensen
die meerdere talen spreken dat echt goed inschatten – en daar heb je er hier heel
wat van in Den Haag. Meer dan 40% van de bevolking is niet van Nederlandse
herkomst en de op Crossing Border aanwezige microkosmos van de wereld
vertoont een nog grotere diversiteit aan culturen en talen. Khaled Mattawa, een
Libische dichter en vertaler uit het Arabisch in het Engels, merkte op dat taal
nooit meer helemaal hetzelfde voelt als je iets vertaald hebt. Hij zei: ‘gewone
dingen worden frisser.’

Sasa Stanisic, geboren in Joegoslavië en nu schrijvend in het Duits, had een
voordracht en een discussie in het Engels. Hij sprak over scènes en personages
uit zijn roman, charmant en voor de vuist weg improviserend als hij niet op het
juiste Engelse woord kwam. Zo was een ‘peace pause’ het prachtige equivalent
van een ‘staakt-het-vuren’ en volstond een ‘peoples nationality count’ om een
volkstelling te suggereren. Deze geïmproviseerde oplossingen laten zien wat
Mattawa bedoelde met de frisheid die vertaling aan taal kan verlenen. Zelfs als ze
niet noodzakelijkerwijs ‘perfect’ zijn, werpen ze nieuw licht op bepaalde dingen,
tonen ze ons een ander aspect van het plaatje – zelfs al denken we het beeld al
helemaal te kennen.

Misschien bestaat een ‘volledig plaatje’ wel niet. Maar we kunnen zonder meer
streven naar een vollediger plaatje. En bij Crossing Border kom je dicht in de
buurt. De synesthetische aard van het festival zorgt voor een rijk geschakeerde
ervaring. Muziek, film, kunst, het geschreven woord – samen vormen ze het
culturele palet waarmee we onze wereld kunnen kleuren. Hoe meer we ze
gebruiken, hoe beter we zullen zien.

Polaroids
23-11-07

Ik heb meer dan 36 uur passief achter anderen aangelopen in Den Haag, zonder enig besef van waar ik ben buiten het interieur van de gebouwen, dus waag ik mij op donderdagochtend buiten het hotel om mijn positie in de stad te bepalen. Ik had dit sowieso wel gedaan, maar toen ik aankwam moedigde Tiemen van Crossing Border me aan de stad te leren kennen, wat betekent dat ik kan afdwalen en toch een braaf meisje blijven.

Wagenstraat
Op de Wagenstraat in het westen loopt een oude vrouw op me toe in een bovenmaatse lila jas en een vormeloze zwarte rok om in het Nederlands iets tegen me te zeggen. Ik denk dat ze de weg vraagt en haal hulpeloos de schouders op. ‘I don’t understand,’ zeg ik. Daarop vraagt ze in het Engels: ‘Do you love the Lord Jesus?’ Haar rechterhand wijst omhoog naar de hemel en ze houdt haar wijsvinger en duim precies zoals op een van die middeleeuwse schilderijen waarop je aan het handgebaar kunt zien welk figuur aan het woord is. Het blijkt echter een retorische vraag te zijn, want ze gaat er gelijk weer vandoor, nog voor ik heb kunnen antwoorden. Of misschien is ze tot de slotsom gekomen dat ik al verdoemd ben.

Doubletstraat
Ik voel me al te melodramatisch en sla een andere richting in. Met mijn mobieltje neem ik foto’s van alledaagse voorwerpen – nee/ja-stickers op brievenbussen, het raam van een warenhuis, een bord met de tekst ‘verboden toegang’ op een pseudo-gotische deur. Ik word verleid door een bord met de tekst ‘Multikulturele Kunst…’ waarvan het laatste stuk aan het zicht wordt onttrokken door een man die buiten rondhangt. Ik steek over, maar door de man die daar staat durf ik niet goed te gaan kijken en dus sla ik maar een zijstraat in. Een man komt op me toe, maar loopt dan ineens met onzekere blik een andere kant op. Is ook hij een evangelist die de hoop voor mij heeft opgegeven? Ik kijk bij een huis naar binnen en zie een vrouw met lang krullend haar in haar ondergoed. Mijn eerste gedachte is dat het wat koud is om zo weinig aan te hebben en dat ze misschien een gordijn zou moeten nemen, maar dan wordt mijn brein wakker en dringt het tot me door dat ik de enige vrouw ben die in deze straat loopt. Ik voel me naïef omdat ik erin ben gelopen. Het is tenslotte niet eens meer klaarlichte dag. Het wordt echter al snel duidelijk dat de mannen nog veel verlegener met mijn aanwezigheid zijn dan ik en ik raak zelf nog het meest verontrust wanneer ik op de hoek aan het eind van de straat een vrouw zie poseren in een bh en een broekje die niet bij elkaar passen.

Hotelbar met quasi-Schotse ruit op het tapijt
Het moet haast wel of de god van de literatuur neemt wraak omdat ik het gisteren heb opgenomen voor sms’en en computers. Het is donderdagmiddag en ik ben buitengesloten van mijn hotelkamer in een jurk met korte mouwen en met niets dan een laptop en een mobiele telefoon. De deur is stuk en geen van de medewerkers weet de kamer in te komen. Dit is beslist mijn versie van de hel, ergens vastzitten zonder een boek. Mijn ogen hunkeren naar Lanark.

Overschrijd deze grens. En deze grens. En deze. En…
22-11-07

Ik ben op een reis geweest waarbij geen paspoortcontrole nodig is en waarbij de
enige controleposten bestaan uit sprankelende opwellingen van blijdschap die
me alert maken op de heerlijke rijkdom van het leven waar ik doorheen word
gedreven. Ik ben in een paar uur de wereld rond geweest en heb de bedoelingen
begrepen van mensen die in vreemde talen spreken.

Ik heb een Nederlandse acteur in het Nederlands zijn chagrijnige leraar Duits van
vroeger zien imiteren. Terwijl hij hakkelend en tierend voor de zaal stond, werd
ik, net als de anderen in het publiek, de onderdrukte, lijdzame, haatdragende
leerling die nooit zal vergeten zo iets afschuwelijks te hebben moeten doorstaan.

Ik heb de grimmige, indringende huivering van vioolsnaren gevoeld, trillend
onder de krachtig, meedogenloze strijkstok om uitdrukking te geven aan Bartoks
compositie van oude Hongaarse volksliedjes. Aan het einde van de solo kleven
mijn wangen aan mijn tanden en is mijn mond uitgedroogd – ik heb tijdelijk het
slikken verleerd.

Ik heb gelachen om de snijdende ironie over de Amerikaanse hegemonie in een
gedicht van een Libische dichter. Ik heb tatoeages, armoede en lelijkheid pijnlijk
aangrijpend in beeld gebracht zien worden in een prachtig foto-essay. Bang Bang.
Ik ben opgeschrikt uit zelfingenomen oordelen om dingen in een nieuw licht te
zien.

Ik heb het woord ‘psittacophile’ geleerd en, in een voorgelezen verhaal, een glimp
opgevangen van de gekwelde ziel van één zo’n papegaaienliefhebber. Ik heb de
Tunesische zon gevoeld in de warme, lyrische klanken van Anouar Brahem op
zijn luit, begeleid door een klarinetspeler en een percussionist. Hun melodieën
streelden het haar op mijn huid zoals een briesje door het gras op de buik van de
aarde strijkt. Hun plagerige, ontroerende klanken kabbelden rond mijn oren zoals
de koele zee rond hete voeten: ontspannend, verfrissend.

Ik heb over de straten van Accra gelopen en heb, dankzij enig evocatief proza,
pinda’s geroken in de adem van politieagenten die het recht zo willekeurig
handhaven alsof ze aan het dobbelen zijn. Ik heb het leed van Palestijnen gevoeld
en de urgentie van hun zaak gehoord in de flonkerende, messcherpe teksten van
de rapgroep Dam. Ik heb gegild voor vrede in Palestina, terwijl een zware bas zo
luid in mijn borst bonsde dat het bijna mijn eigen hartslag uitwiste.

Ik heb een avond doorgebracht op het grensoverschrijdende festival Crossing
Border.

In het verloop van de openingsavond ben ik naadloos door al deze media,
onderwerpen en stijlen gegleden – voortgedreven door wat je alleen maar
hartstocht kunt noemen. De hartstocht van de kunstenaars zoals die tot
uitdrukking komt door hun diverse buitengewone talenten. Zulke optredens doen
je weer beseffen dat vertalen soms niet nodig is. Het is genoeg om de geest van
het moment te bevatten en toe te laten. Het is genoeg om je geest open te stellen
en de grens te overschrijden – van taal, geloof, onbekendheid, wat dan ook. Eén
kleine stap, en even is de kloof onzichtbaar.

Twee korte stukken
22-11-07

1. Het einde
Op de publiciteitskaarten voor The Chronicles staren we je met ons zessen aan, maar in de praktijk is er een zevende, Matthijs Sluiter, kunstenaar, Hagenaar, chroniqueur van The Chronicles, die tekent zoals andere mensen ademhalen. In Londen kwam ons gesprek op hoe je kunstwerken in gaat (misschien was Niels gedachten over ‘interfaces’ uit aan het stralen en waren wij in het schootsveld beland) en op het feit dat je bij het bekijken van een beeld op elk punt kunt beginnen. Een verhaal in een foto of een plaatje is noodzakelijkerwijs non-lineair, omdat het oog van de kijker overal kan vallen. ‘Anders dan bij boeken,’ merk ik op, ‘waar je aan het begin moet beginnen.’ ‘O, begin jij altijd aan het begin?’ vraagt Matthijs. ‘Ik begin een boek vaak ergens in het midden.’ Daar heb ik even niet van terug. Strips lees ik nog wel eens zoals het uitkomt, afleveringen oppakkend die midden in een reeks zitten, soms zonder de laatste aflevering te halen. Poëziebundels lees ik ook vaak in willekeurige volgorde. Maar romans zijn anders. Met een hopeloos ouderwets gevoel zeg ik Matthijs: ‘Nee, ik begin altijd aan het begin.’ Maar toen ik me afvroeg welk boek ik naar Den Haag mee zou nemen om te lezen, moest ik – in een van die vloeiende overgangen van het universum – ineens denken aan het onaangeraakte exemplaar van Alasdair Gray’s Lanark in mijn boekenkast. De ondertitel luidt A Life in Four Books en het begint met boek drie. Dus ik kan aan het begin én in het midden beginnen.

2. Apocalypse whenever
Wrm houdn jongrn nt vn bkn? Gisteren kwamen we bijeen met een grote groep leraren voor een symposium over de klaarblijkelijke neergang van de literatuur in het Nederlandse onderwijs. Ik mag de apocalyps even graag voorspellen als iedere andere sensatiebeluste pessimist, maar ik begin moe te worden van alle mensen die het boek, het lezen of de cultuur dood verklaren. Dingen veranderen, maar je hoort mij niet zeggen of het ten goede of ten kwade is. Alleen door verandering weet je dat je níet dood bent en hetzelfde geldt voor taal en voor hoe we communiceren. Sommige mensen betoogden dat de Nederlandse woordenschat krimpt, dat jongeren een beperkt stel woorden gebruiken om een breed scala aan ervaringen te benoemen. Vergelijkbare angsten hoor je in Groot-Brittannië. ‘Zet de tv’s en de computers uit,’ opperde één leraar, vermoedelijk als grap. ‘Als ze zich vervelen, gaan ze wel lezen.’ Heeft literatuur werkelijk zo weinig waarde dat ze enkel in een vacuüm tot bloei komt? Ik geloof er niets van. Het boek is niet dood. Computerspelletjes en sms zijn niet het einde van de wereld. Wat mijn bewijs is? Dat heb ik niet, behalve dat de wereld ook niet ten gronde is gegaan toen mensen dingen begonnen op te schrijven in plaats van uit het hoofd te leren. En idem dito toen de drukpers het kloosterscriptorium uit de markt prijsde. Ons geheugen is kleiner geworden, dus het gaat me vermoedelijk niet lukken Beowulf regel voor regel in Oud Engels uit het hoofd te leren (tenzij ik besluit Brian Blessed te worden, de acteur die zo vaak historische rollen speelt) en de kunst van de marginaliën en de kaligrafie is verloren gegaan, maar hoeveel mensen kan dat iets schelen (buiten mijzelf)? Als er geen wereldwijde milieuramp of Derde Wereldoorlog komt, voorspel ik dat mensen die over duizend jaar op ons terugkijken zullen lachen om onze angsten. Maar ondertussen wel klagen dat de cultuur van hun eigen tijd dood is, dat spreekt.

Leven als vertaling
21-11-07

Jij bent een vertaler. Ik ook. We zijn allemaal vertalers – in zekere zin.
Elke dag bepalen we onze positie in een voortdurend veranderend landschap
van woorden, indrukken en ervaringen. We begrijpen de wereld door die te
interpreteren. We begrijpen onszelf door ons die interpretaties in herinnering
te brengen – en herinnering is, denk ik, de ultieme vorm van vertalen. Waarom
hebben we anders ieder een eigen versie van het verleden?

Er wordt wel gezegd dat als je een eenvoudige zin voorlegt aan tien vertalers, ze
allemaal op een andere oplossing uitkomen – al vertalen ze allemaal in dezelfde
taal. Geen wonder dat tien mensen die één feestje bezoeken er tegenstrijdige
verhalen over vertellen. We denken allemaal wel eens met tegenzin terug aan
momenten dat we ons volgens iedereen heel anders gedroegen dan we zelf
dachten… Als je dit naar het macroniveau vertaalt, zul je zien dat we allemaal ons
eigen, uiterst individuele wereldbeeld hebben.

Ik zou zover willen gaan te stellen dat vertalen, in de alledaagse interpreterende
zin die ik heb geschetst, de trechter is waardoor we een identiteit destilleren
en vormen. We worden gedefinieerd door hoe we dingen zien. Daarom heb je
optimisten en pessimisten, intellectuelen en grapjassen, fanatici en vrijzinnigen.
Maar al filteren we de werkelijkheid voortdurend, veel van wat tot ons komt
is al voor ons geïnterpreteerd, waardoor we zienswijzen krijgen opgedrongen:
geloofsovertuigingen van je vader of moeder, filmbewerkingen van toneelstukken,
boeken of korte verhalen, klassieke muziek waarvan de uitvoering wordt beïnvloed
door de dirigent en het orkest, statistieken die ten behoeve van een politieke
agenda worden gepresenteerd. Dit zijn allemaal voorbeelden van vertaling.
We hoeven echter niet bij allemaal een even grote trouw aan de oorspronkelijke
bedoeling of schepping te verwachten als we dat bij literatuur doen.

Grote literatuur dwingt nog altijd een zeker ontzag af. De meeste vertalers
zijn bewonderenswaardig nederig over het vertalen van fictie. Ze noemen zich
ambachtslieden – nooit kunstenaars. De schepper van het origineel is voor hun
gevoel de kunstenaar. Maar ook vertalen vergt een enorm kunstenaarstalent. Als
lezers aanvaarden we de rol van de vertaler zoals we dat bij, zeg, beeldende kunst
nooit zouden doen. Niemand neemt genoegen met een perfecte kopie van een
Picasso of een Richter. Bij zo iets wil je het ‘origineel’ hebben omdat de waarde
er voornamelijk in zit dat het werk ‘authentiek’ is – door de kunstenaar zelf
aangeraakt en gevormd.

Wat zegt dit over de kracht van de literatuur? Vaak heeft een schrijver niet of
nauwelijks met het vertaalde boek te maken. Toch zien de lezers de naam van
de schrijver op het boekomslag en gaan ze ervan uit dat het direct van diegene
afkomstig is. Als de vertaling goed is, voelen de lezers zich niet ontkoppeld van de
tekst of teleurgesteld omdat ze het origineel niet kunnen lezen. Dat is het wonder
van de taal, de magie van het vertellen. Dat is waarom de literatuur als geen
andere kunstvorm in staat is kloven te overbruggen.

Woorden hardop
21-11-07

We bereiden ons voor op de lezing die we vrijdagavond in de Londense Poetry Society gaan houden, als Niels me vraagt naar de uitspraak van een aantal woorden uit de Engelse vertaling van zijn eerste column: ‘parentage’, ‘nuance’, ‘mediatory’. Ik aarzel over het laatste woord – mijn woordenschat is breed maar gebonden aan de pagina, waardoor ik om de paar maanden mijn vriendje versteld doe staan door een verkeerde uitspraak. ‘Dat krijg je als je liever leest dan onder de mensen komt,’ smaalt hij. Ik zeg Niels dat ik ‘míediejuttorie’ zou gokken, maar ik suggereer hem om het Priya te vragen en volgens haar moet het ‘miediejéétorie’ zijn.

Niet alleen de ‘juiste’ uitspraak is een struikelblok voor me. De afgelopen jaren vond ik het lastig mensen uit te leggen waar ik woon: Newcastle (of zoals de plaatselijke bevolking het uitspreekt: Nioekéssel). Maar een accent – met zijn suggesties van maatschappelijke klasse, regio, etniciteit – is in schrift moeilijk nauwkeurig over te brengen, laat staan in vertaling, waardoor alle complicaties die zich opeenstapelen wanneer ik mijn mond opentrek tot op zekere hoogte worden uitgewist. Sommige dingen zijn eenvoudiger in vertaling. Als mij in Londen werd gevraagd waar ik vandaan kwam, nam men nooit genoegen met ‘Hackney’ en moest ik altijd mijn familiegeschiedenis vertellen. In Newcastle kan ik me beperken tot Londen. En als ik de trein naar het noorden pak en na anderhalf uur aankom in de volgende stad, Edinburgh, wordt het nog beter, want dan ben ik de Schotse grens over en word ik simpelweg Engels.

Door vertaling escaleert die simplificatie. Zoals ik mezelf nooit Engels noem, behalve op school met Frans (toen iedereen gelijk was bij het papegaaien van ‘Je suis Anglaise’), zo hoor ik mij in de Poetry Society een vraag over culturele verscheidenheid beantwoorden met de bewering dat ik nooit zo Brits ben als in Nederlandse vertaling.

Deze consolidatie van mijn identiteit valt aan duigen als ik voor Crossing Border in Den Haag aankom en me meld bij het hotel; prompt val ik terug in mijn gewoonlijke hoedanigheid als ‘buitenlands meisje met een onuitsprekelijke naam’. De receptionist beweert dat er geen kamer voor me is gereserveerd, al heb ik mijn naam al twee keer voor hem gespeld. ‘Ik zou niet weten onder welke andere naam de reservering zou kunnen staan,’ zeg ik en ik spel mijn naam nog maar eens voor hem. De derde keer doet wonderen en hij vindt de reservering. ‘Zelf heb ik ook een moeilijke naam,’ zegt hij begripvol. Later eet ik in de hotelbar een hapje met Priya en de violiste Ruth Palmer, die ik die middag op Schiphol heb leren kennen, terwijl we wachtten tot een lachende klarinetspeler onze minibusrit naar het hotel kwam completeren. Hij stelde zich voor en hij was erg aardig en vermoedelijk afgrijselijk beroemd maar ik verstond slechts ‘Barbarous’ of ‘Barrabas’ en nu was ik degene die geen namen kon uitspreken. Na het avondeten wijst Ruth me op mijn achternaam terwijl ik de kwitantie voor mijn kamer onderteken. ‘Waarom,’ vraagt ze, ‘heb je de i weggelaten?’ Ik kijk, maar de i staat er wel degelijk – ik ben niet plotseling de spelling van mijn eigen naam verleerd – het is gewoon wat moeilijk leesbaar. Terug in mijn kamer zoek ik ‘I’ op in een van mijn twee nieuwe Nederlandse taalgidsen en oefen de zinsnede ‘ik ben’.

Vertaald worden II
13-11-07

Wie wil onzichtbaar zijn? In dit tijdperk van het individu, waarin men wordt
aangemoedigd zich te laten gelden, beroemdheid wordt benijd en mensen
bekend worden om hun middelmatigheid, is het moeilijk voorstelbaar dat een
vrijwillig zichzelf wegcijferen hand in hand kan gaan met een streven naar
uitmuntendheid.

We willen, denk ik, allemaal een stempel drukken op de wereld. En elke dag laten
we sporen achter, al zijn ze meestal vluchtig. Stel je een bezigheid voor waarbij
je helemaal geen handtekening achterlaat. En ik heb het niet over moord. Ik heb
het over een nauwgezet werk, waar weken, maanden, misschien zelfs jaren in
gaan zitten. Om je taak te volbrengen put je uit alles wat je in je hebt aan taal,
kennis en ervaring – en toch moet je zelf verborgen blijven achter je creatie. Dit,
zo begon mij gisteren te dagen tijdens de discussies voor The Chronicles, is het lot
van de vertaler.

Vertalen kan een soort method acting à la Stanislavski zijn, waarbij de vertalers
zich helemaal onderdompelen in de periode, de stijl en/of het onderwerp van hun
tekst. Die vormen een soort camouflage waarachter ze opereren, als agenten op
een delicate en geheime missie. En is de missie eenmaal volbracht, dan wordt het
kostuum afgedankt en kunnen ze weer iemand anders worden. Bij schrijvers is
dit wel anders. Die moeten ieder hun eigen unieke vorm vinden en uitwerken om
daarin de enorme veelvormigheid van het leven tot uitdrukking te brengen.

Ina Rilke beschreef zichzelf en haar collega-vertalers als buiksprekers. Het
is een toepasselijke omschrijving: de vertaler als een vat met bevroren lippen
waardoor de vreemde tekst wordt ontvangen en begrepen. Aangezien er uiteraard
altijd iets verloren gaat wanneer betekenis van de ene taal op de andere wordt
overgebracht, moeten we in gedachten houden wat J.M. Coetzee ooit zei: ‘wat
in vertaling overkomt, wordt op zijn best in het voorbijgaan opgevangen, nooit
direct gehoord.’ Maar wat geweldig dat we überhaupt iets kunnen opvangen!
De toegang tot andere samenlevingen en culturen in de literatuur verrijkt ons
leven en onze ontvankelijkheid. En, zoals Peter Bergsma tijdens de discussies
opmerkte, een vertaling kan de ontvangende taal verrijken doordat die nieuwe
uitdrukkingsvormen krijgt opgedrongen of tot nieuwe hoogten van schoonheid en
lyriek wordt opgestuwd.

Baby’s hebben de potentie om zich iedere taal als moedertaal eigen te maken,
welke taal dan ook. Deze potentie wordt niet en kan natuurlijk ook helemaal niet
volledig worden gerealiseerd. Naarmate we door onze omgeving worden gevormd
en ons tot een of twee talen beperken, verliezen we dat oneindige vermogen.
Maar wat we nooit verliezen is het vermogen om taal – en via taal onszelf – beter
te leren begrijpen. Dat is waar we mee bezig zijn als we goede literatuur lezen,
in vertaling of in het origineel. En dat is ook waarmee ons groepje chroniqueurs
zich de afgelopen dagen zo enorm heeft vermaakt. Het straatrumoer van de
Strand en het gedreun van de bouwwerkzaamheden buiten de Poetry Society werd
regelmatig overstemd door gelach, dat heerlijk aanstekelijke geluid dat nooit een
vertaling nodig heeft.

Universeel gesproken
13-11-07

In mijn tienerjaren was Jean Cocteau’s Les Enfants Terribles, in de vertaling van Rosamond Lehmann, een van mijn lievelingsboeken. Steeds weer schreef ik over hoe Elizabeth verklaarde: ‘I want to be so vile that life is forced to vomit me out.’ Ik wilde zo verdorven zijn dat het leven gedwongen werd mij uit te kotsen. Of dat ook op die manier in het oorspronkelijke Frans staat, is mij onbekend; zo niet, dan zou dit een voorbeeld zijn van een vertaling die beter is dan het origineel, want ik kan mij geen zin indenken die bondiger uitdrukt hoe ik mij destijds voelde als puberale bom van hormonen. Ik moet eraan denken omdat mijn geest nu voortdurend vertalingen laat opborrelen, als een ketel met kokend maagzuur, maar vooral ook omdat ik mij binnen 24 uur twee keer onbedoeld en niet helemaal waarheidsgetrouw heb horen zeggen dat ik mijn teksten ‘uitkots’.

‘Je was erg wreed voor je vertaler,’ verklaarde Ina de Eerbiedwaardige gisteren met betrekking tot de reis die ik die arme ziel van een Cuthbert had laten maken in mijn eerste column (waarmee ze mij een tweede keer de uitspraak wist te ontlokken dat ik de woorden op de pagina uitkots). Het Nederlands bleek helaas geen woord te hebben dat zowel het overbrengen van heiligen als het vertalen van teksten dekt. Ik voelde mij gesterkt toen ook Marina Warner gisteravond in het South Bank Centre refereerde aan het verwijderen van het lichaam van een heilige tijdens haar Sebald-lezing over vertalen, maar de vraag blijft wat vertaalbaar is en wat niet. Ik heb Krijn Peter beloofd dat er in deze columns geen heiligen meer zouden opduiken maar ik kan het niet laten nog één keer op Cuthberts gebeente terug te komen: het heilige lichaam kan worden overgebracht juist omdat men erop vertrouwt dat het onveranderlijk is. Maar is een betwijfelde identiteit te nevelig om te worden overgebracht?

Hassan Bahara beweert dat hij niet geïnteresseerd is in vertaling – zijn eerste roman heeft hij geschreven voor Nederlandse lezers, gedefinieerd als mensen met een Nederlands paspoort. Tijdens de Sebald-lezing knalden de woorden ‘100% made in Amsterdam’ van zijn t-shirt. Hij kan er niet bij – of het laat hem koud – waarom zijn roman over Marokkaanse Nederlanders is vertaald in het Duits. Toen ik dat las en toen ik gisteren luisterde naar (sorry: deelnam aan) de discussies over vertalen, kreeg ik gaandeweg een vollediger begrip van iets zo vanzelfsprekend dat het bijna banaal is: dat de manier waarop ik mij tot het Engels verhoud en het als mijn enige taal presenteer, precies hetzelfde is als de hardnekkigheid waarmee ik aanspraak maak op een Britse identiteit. Ik voel maar al te vaak, laat ik dat bij deze bekennen, een sterke vervreemding van de ‘cultuur’ om mij heen, van alle dingen waarmee ik geacht word mij in te laten om te bewijzen dat ik het schrijverschap waard ben – van het programma ‘Today’ op Radio 4 via de cultuurbijlagen in de kranten tot aan restaurants die fish and chips serveren voor £12,50. Maar dat is niets vergeleken met hoe ik me elders zou voelen. En ik identificeer me helemaal met Cuthbert en met chips in krantenpapier voor £1,50.

Ik leef zonder vooropgezet plan, maar als ik welbewust had geprobeerd me te marginaliseren had ik vermoedelijk niet op betere resultaten mogen hopen. De strijd om in mijn vaderland te worden erkend als een legitiem individu met het recht om in mijn moedertaal te spreken voelt als een voortdurende vertaalslag, waarbij ik mijzelf betekenis moet geven ten opzichte van een of ander vreemd idee van normaliteit. Als je me er op een andere dag naar vraagt, zal ik er ongetwijfeld anders tegenaan kijken, maar vandaag, op dit moment, proeft het idee van ‘universaliteit’, van een vertaalbare kern, als maïs die onverteerd en vergald weer is uitgekotst: smakeloos en angstwekkend onverwoestbaar.

Vertaald worden
05-11-07

…ja natuurlijk is ‘betekenisverlies’ het eerste woord dat zich opdringt. Maar dat
impliceert een juiste richting, een waarachtig noorden, zolang ik maar de goede
kant op kijk. Het volgende woord is ‘relikwie’, op de voet gevolgd door ‘heilige’, en
daar zit ik helemaal niet op te wachten. Toch is het hier, het ongenode beeld, van de
eeuwenoude Cuthbert, vanuit Lindisfarne meegevoerd naar Durham, mogelijk via
de Asda-supermarkt in Chester-le-Street, mogelijk in een winkelwagentje. Cuthberts
koerier-monniken berichtten dat het lichaam, ondanks de ouderdom en de zware
reis door Northumbria, nog altijd zuiver en onbezoedeld was. Een vertaling zonder
verlies. Een absolute betekenis. O, de wonderbaarlijke onmogelijkheid ervan!

Onlangs zag ik een film van Richard Pryor ‘Live in New Orleans’ op tv. Hij vertelde
van een bezoek aan Zimbabwe, waar een plaatselijke bewoner aan hem en zijn
vrienden had gevraagd: ‘Welke taal spreken jullie thuis?’ ‘Engels,’ zeiden ze. ‘Ja, ja,’
zei de ander, ‘iedereen spreekt Engels. Maar welke taal spreken jullie thuis?’ De
Amerikanen wisten zich geen raad, tot een van Pryors vrienden antwoordde: ‘Nou,
je zou kunnen zeggen dat ik “jive” spreek.’ Laat me dus bekennen dat ik van de zes
talen van mijn ouders – Turks, Grieks, Tagalog, Cebuano, Spaans, Engels – alleen
de laatste vloeiend spreek. Maar laat me ook aanspraak maken op talige diversiteit,
want ik beheers het Engels in vele verschillende vormen.

Het pleegt het gesprek te laten stokken. Het gaat als volgt. ‘Crista.’ (Alleen Crista.
Vertaling: ze kunnen mijn achternaam niet uitspreken.) ‘Dat is een ongewone
naam. Waar komt hij vandaan?’ (Vertaling: Oké, niemand vraagt tegenwoordig
waar iemand vandaan komt, maar je bent niet werkelijk Engels/Brits, of wel? Vertel
me wat je eigenlijk bent.) Dus ik vertel ze dat de naam Grieks is, of mogelijk Duits.
Ze kijken verward. Ik beken dat ik niet Grieks of Duits ben. Er valt een stilte, totdat
ze vragen wat voor soort wezen ik dan wel ben (‘Wat is je achtergrond?’ of ‘Waar
komen je ouders vandaan?’). Als ze al te zeer in verlegenheid zijn gebracht of als de
stilte al te lang duurt, kom ik uit mezelf met de benodigde informatie. ‘Filippijns!
Turks!’ (Vertaling: er is niet zo iets als een Turkse Cyprioot.) ‘Wat exotisch/
fascinerend/ongewoon!’ Het teken voor een geïnteresseerde blik op het gezicht van
de spreker. ‘En welke taal spraken jullie thuis?’ ‘Engels.’ ‘Ja, ja. Iedereen spreekt
Engels. Maar welke taal spraken jullie thuis?’ Ik stamel dat het de enige taal was
die mijn ouders gemeenschappelijk hadden. ‘O! Natuurlijk,’ zeggen ze. (Vertaling:
ik moet wel een idioot zijn dat ik niet vijf andere talen spreek.) En het geeft
me af en toe ook wel het gevoel dat ik de boel bedonder; niet alleen ben ik geen
authentieke Brit, ik ben evenmin een authentiek lid van een andere etnische groep.
Het is alsof de monniken Cuthberts kist openden en moesten toegeven, ja, hij was
inderdaad wel een beetje begonnen te meuren.

Ik ken een paar woorden in het Tagalog en het Turks maar die fungeren als
synoniemen, een paar extra woorden in de thesaurus. Mooi is maganda is guzel.
Door een vreemd toeval ken ik één enkel woord in het Nederlands: Walloon. Ik
weet echter niet hoe je dit precies zou moeten vertalen en of het een neutrale of
geringschattende term is. Wellicht is het extreem beledigend en proest de vertaler
momenteel koffie over het computerscherm. Wellicht is het volstrekt alledaags.
Maar ik ben zo Engels dat ik alleen maar kan denken aan de overeenkomst met
‘wealhas’, het Angelsaksische woord waar Wales aan is ontleend en dat, simpelweg,
vreemdeling betekent.

Nawoord
Krijn Peter, de vertaler, laat me per e-mail weten dat Walloon helemaal geen
Nederlands is. ‘Het is een vreemde gewaarwording,’ zegt hij, ‘hoewel zonder meer
intrigerend, om als Nederlandse lezer geconfronteerd te worden met een woord
dat volgens de auteur Nederlands is, maar dat je niet, of niet echt, als zodanig
herkent.’ Hij wijst echter op een vergelijkbaar woord – Wallonië – dat refereert aan
Franstalig België. Volgens zijn woordenboek zou het woord voor een inwoner van
Wallonië – Waal – teruggaan op de Oud-Engelse term ‘wielisc’, dat zoveel betekent
als vreemd, buitenlands… en Welsh.

Met een nogal dom gevoel zoek ik snel de plek op waar ik mijn ene Nederlandse
woord was tegengekomen – een Engelstalige autobiografie van een Filippijns-
Nederlandse schrijver – en zie dat het woord eigenlijk ‘allochtoon’ was. Een vreemde
route heeft mij vandaar naar de Belgen geleid: allochtoon = buitenlander = wealhas/
wielisc = Wales + allochtoon = Walloon. De zonderlinge symmetrie ervan bevalt me,
de manier waarop de verkeerde weg toch naar een woord voert dat betrekking heeft
op taal en identiteit, waarbij Walloon gedefinieerd wordt als niet Vlaams. Ik email
Krijn Peter over allochtoon; gelukkig blijkt dit authentiek Nederlands te zijn.

Vertaald worden
05-11-07

Het vertalen kan op vele manieren worden opgevat: als een kunst, een
brug tussen culturen, een karikatuur, een bittere noodzaak in onze gestaag
mondialiserende wereld. Voor een schrijver van fictie is het ook een compliment,
het ultieme compliment in zekere zin, omdat het aangeeft dat een vertelling
krachtig genoeg is om te ontstijgen aan de context waarin ze is geschreven en te
worden gewaardeerd in een taal of cultuur die de auteur volkomen vreemd is. Als
je vertaald wordt, raak je ervan doordrongen dat je, in Susan Sontags woorden,
bent opgenomen in ‘de bloedsomloop van de wereldliteratuur’.

Toch is het vreemd om aan te zien hoe een werk waaraan je jaren lang
hebt gewerkt en waarmee je innig vertrouwd bent geraakt, verwordt tot een
ondoorgrondelijk object. Ik blader door mijn Nederlandse vertaling die, ook al
zijn boek en lettertype van vergelijkbare afmetingen, ongeveer vijftig bladzijden
langer is dan de Engelse versie. Het is verbazingwekkend dat er zoveel extra
woorden nodig zijn om dezelfde boodschap over te brengen. (In Duitse vertaling
kan een boek, naar ik begrijp, ongeveer dertig procent langer worden.) Het
enige wat ik in de nieuwe tekst herken zijn de namen van mijn karakters en de
uitdrukkingen in Punjabi die ze af en toe gebruiken. Voor het overige is de tekst
een mysterie. En toch staat mijn naam op de omslag.

Maar binnenin, in kleine lettertjes, staat nog iemand anders vermeld:
Jeannet Dekker. Ze heeft helemaal geen contact met me opgenomen terwijl ze
met de vertaling bezig was. Toen ze bijna klaar was, ontving ik via de uitgeverij
het verzoek om de Punjabi woorden uit het boek te vertalen, opdat achterin een
woordenlijst kon worden opgenomen. Zo werd ik, voor even en in beperkte mate,
de vertaler van mijn eigen werk. Het was niet zo gemakkelijk als ik mij had
voorgesteld. Ten eerste kwam het als een verrassing hoeveel Indiase woorden er
wel niet in de tekst voorkwamen. Ik had geschat dat het er misschien twintig of
dertig zouden zijn, maar het zat eerder rond de honderd dertig. Ik had het geluk
dat een woordenlijst werkt als een woordenboek en dat ik enkel de betekenis
van de Punjabi woorden hoefde te geven; ik hoefde niet te proberen een Engels
equivalent te vinden. Na deze korte exercitie was ik vervuld van bewondering en
dankbaarheid voor wat mijn vertaler had verricht.

Natuurlijk was het onvermijdelijk dat ik als lezer van wereldliteratuur al
eerder verwonderd, en soms bevreemd, had stilgestaan bij het vertalen. Mijn
betrokkenheid bij The Chronicles heeft mij er nu echter toe aangezet dieper over
het onderwerp na te denken. Het intrigeert me hoe vergelijkbaar en tegelijkertijd
verschillend het vertalen is van het schrijven. Beide activiteiten zijn een zoektocht
naar waarheid in taal – maar waarheden van sterk verschillende aard. De
romanschrijver probeert uitdrukking te geven aan de waarheid van de wereld
zoals hij die ziet, terwijl de vertaler waarachtig moet zijn in zijn interpretatie van
het origineel.

Op een bepaald niveau, als je je in de talige details verdiept, is het vertalen
een soort wetenschap, iets wat het schrijven van fictie volgens mij nooit kan zijn.
Een ander fundamenteel onderscheid tussen schrijven en vertalen heeft wellicht
te maken met ego. Het schrijven van fictie is in zekere zin een stoutmoedige
en pretentieuze daad. Het vergt enige arrogantie om te geloven dat andere
mensen geïnteresseerd zullen zijn in een wereld en in personages die door
jou zijn geschapen. Dat wil niet zeggen dat je tijdens het eigenlijke schrijven
niet geplaagd wordt door twijfel en het knagende besef dat je tekortschiet
in vergelijking met wat je oorspronkelijk van plan was. Maar de impuls om
überhaupt de pen op te pakken komt voort uit een soort overmoed. Sartre zei: ‘je
kunt niet schrijven zonder de bedoeling volledig te slagen,’ wat suggereert dat je
moet geloven dat dat mogelijk is.

Als de schrijver gedoemd is om gestaag af te drijven van de volmaaktheid
van het oorspronkelijke droombeeld naar de zo goed mogelijk geformuleerde
benadering daarvan, beweegt de vertaler zich dan in de omgekeerde richting,
van vrije naar steeds nauwkeuriger vertaalde zinnen? En hoe zit het met het ego?
Vraagt het vertalen niet een zekere onderwerping van de vertaler om de ‘stem’
van de oorspronkelijke auteur de ruimte te geven de nieuwe tekst te bezielen?

Ik kon de neiging niet weerstaan om sommige van deze gedachten aan mijn
Nederlandse vertaler voor te leggen. The Chronicles bood me tenslotte een
volmaakt legitiem excuus om contact met haar op te nemen. Dit resulteerde
in een zeer inspirerende uitwisseling waarbij nog meer vragen over het
vertalen werden opgeworpen. Ik zie er naar uit deze verder te bespreken en te
onderzoeken met de andere deelnemers aan het project.