Na twee maanden van omzwervingen besef ik dat ik er goed aan doe om nu voor eens en voor altijd te bepalen dat ik maar één thuis kan hebben. Een plek waar ik mezelf kan zijn zonder over mezelf te praten. Eerdere bestemmingen waar ik de voorbije weken onsuccesvol toevlucht in heb gezocht: Den Haag, Amsterdam, Lissabon, Leuven, Antwerpen, …
Een lijst die zal blijven groeien en waarvan de genomineerden allemaal slechts een tijdelijkheid gemeenschappelijk hebben. De stad als transitzone, die me ofwel elders heenvoert, dan niet terug naar huis leidt.
Lang heb ik geloofd – momenteel weet ik niet meer wat ik geloof – dat een thuis ook een persoon kon zijn. Dat alles wat die persoon omringt overtollige bagage was en de aanwezigheid van deze persoon voldoende was om een omgeving tot een thuis te maken. Het principe “thuis” zou ook tot iets materieels gereduceerd kunnen worden zoals in een bierreclame, die ik me herinner uit mijn jeugd, waarin iemand verkondigt dat zijn thuis simpelweg bestaat uit de plek waar zijn Stella staat. De protagonisten in die reclames zijn veelal mannelijk en zo wil ook de slogan van een ander biermerk getuigen dat zweert bij de woorden “mannen weten waarom”. Ook al voel ik me vertrouwd rond bier en weet ik volgens mij ook waarom, ben ik blij dat ik beslist heb dat mijn thuis vanaf nu toch gewoon een plaatsbepaling zal zijn.
Specifieker nog de stad waarin ik ben geboren, opgegroeid en vervolgens een kwarteeuw heb geleefd. Dezelfde stad die ik de rug toegekeerd heb toen ik er nog rotsvast van overtuigd was dat een thuis toch uit niet meer hoefde te bestaan dan een individu. Nu ik deze persoon niet langer mijn thuis kan/mag noemen, roept zij noodgedwongen opnieuw mijn naam. De lokzang van haar sirenes door een terreurdreiging van allerhoogste niveau.
Thuis is het tegenwoordig moeilijk het onderscheid te maken tussen bescherming en bezetting en over dat laatste schreef een landgenoot ooit een dichtbundel met experimentele typografische kenmerken. Onlangs kreeg ik het verwijt dat ik in mijn verwijzingen minder cryptisch moet zijn wanneer het al helder is wie of wat ik bedoel. Dus bij deze, louter voor haar: de dichters naam is Paul van Ostaijen, de stad in kwestie Brussel.
Thuis is alles in en rond een vijfhoek waar uitbaters van alle slag momenteel aangemaand worden hun deuren te sluiten. Het leven niet anders kan dan trager te verstrijken, het tegen wil en dank een beetje stil gaat staan. In haar straten gaan mannen gehuld in camouflagekleuren die hun doel ondermijnen omdat ze afsteken tegen beton, reclame en alledaagsheid. Rond hun schouders dragen ze wapens die langer zijn dan kinderarmen en rijden ze in wagens met luchtafweergeschut. De vogels blijven in hun nesten omdat het daar veiliger is.
Ondertussen zit ik tweeduizend kilometer zuidelijker in een stad waar ik toevallig zap op een Belgische politicus die ondertiteld wordt in het Portugees. Ook hun nieuws bericht over haar. Het meeste kan ik niet volgen waardoor ik van zender verander en de onverschilligheid niet langer met hetzelfde schuldgevoel gepaard gaat. Zelfs in tragedie bestaat zoiets als gewenning, de pijn die onderdeel wordt van een dagdagelijkse routine.
Zo vaak is alles gemakkelijker gezegd dan gedaan.
– FWD