Wouter de Jong
BY Eline Lund Fjæren
07-11-2016

Aura, Lize, Rowan, Siham en ik. We zijn vijf schrijvers van het Chronicles-project dit jaar, en we zijn allemaal vrouw, jong. Nu is het onze beurt, denk ik, en ook al zijn onze achtergronden en verhalen verschillend, er is ook heel veel wat ons verbindt. Lize vertelt hoe ze in een recensie beschreven werd als “a cute little thing”, en dat was nou precies het ergste: tot een ding gemaakt worden. Zelf vertel ik over de ingebakken scepsis van Noorse recensenten tegenover vrouwelijke ervaringen in boeken, die worden gezien als egocentrisch; we zijn niet in staat verder te kijken, alsof we vastzitten in onze lichamen. We schrijven bekrompen literatuur, en we gebruiken het problematische ik. Maar dat dit onderzoek van het zelf, met een vrouwelijk signatuur, juist politiek bedoeld is, en bovendien universeel is, dat lijkt niemand te kunnen zien. Als schrijver is het demotiverend om op die manier afgeschreven te worden, zo rechtstreeks. Als we over tendensen binnen de literatuur praten, moeten we het ook over tendensen in de literaire kritiek hebben.

In de trein naar Den Haag zag ik een jonge vrouw breien. Ik vind het opvallend dat dit handwerk nog steeds bestaat, in een tijd van massaproductie. Is het een voorproefje op het huwelijk en het moederschap, of alleen maar een eenvoudige vorm van werkverschaffing, een manier om je handen bezig te houden.

Om tien voor vijf word ik door een chauffeur in de lobby opgehaald, hij brengt me naar het vliegveld. In de auto praten we, hij vertelt dat hij de laatste veertig jaar in Den Haag heeft gewoond, en niet dat hij de stad nou zo leuk vindt, maar hij wil graag dichtbij zijn familie zijn, dat is het enige wat telt, zegt hij. We zijn zo verschillend, denk ik, al is dat geen verrassing, dat een chauffeur van in de zestig, en ik, een zelfingenomen jonge Noorse schrijfster, verschillend zijn, maar het trof me wel: deze interesse in familie, in samen zijn. Het is verdrietig dat het me niets doet, maar ook weer niet, het is anders tegenwoordig. Religie is niet meer belangrijk, familie is niet meer belangrijk.

Schrijven is belangrijk. Jonge vrouw zijn en schrijven, is belangrijk, erop staan. Zoals Hélène Cixous schreef: “Woman must write her self: must write about women and bring women to writing, from which they have been driven away as violently as from their bodies – for the same reasons, by the same law, with the same fatal goal. Woman must put her self into the text – as into the world and into history – by her own movement.”

We stoppen onszelf in de tekst, we voegen onszelf toe aan het verhaal, staan erop dat we er deel van uitmaken; staan erop dat ook onze ervaringen universeel zijn. Weer zullen we die verrassing voelen waar we nog steeds niet aan gewend zijn: een naam of een beeld, of een tekst, zien veranderen in een wezen van vlees en bloed.

Wouter de Jong
21-11-16

Het kost veel tijd om weer te landen. Niet fysiek natuurlijk, het vliegtuig landde netjes op de landingsbaan in Bergen, dat ging prima, maar vooral echt hier landen, met mijn lichaam, weer terug. Ik probeer mijn routine op te pakken, vroeg opstaan en schrijven, maar ik ben nog steeds op reis, in mijn hoofd.

De derde roman, tot dusver is het de moeilijkste, maar ook de meest inspirerende om te schrijven, omdat ik voel dat mijn schrijfvaardigheid zich steeds verder ontwikkelt, en ik word met de jaren beter; niet dat dat naar voren komt in deze column, die ik schrijf op het vliegveld terwijl ik zit te wachten op het vliegtuig naar Amsterdam, ik ben boos op mezelf. Omdat ik gisteren niet naar bed ben gegaan, omdat ik op stap was met vrienden en zoals gebruikelijk niet naar huis kon, ik ging naar mijn vriend en huilde een paar uur voordat ik naar huis moest en binnen een kwartier mijn spullen moest pakken, daarna rende ik naar de bus naar het vliegveld, en nu ben ik hier. Ik had de sobriety-app van mijn telefoon gewist toen Trump tot president gekozen werd (in de serie Ongelooflijk Slechte Excuusjes), nu ben ik hem weer aan het downloaden. Vorige week viel ik flauw onder de douche, mijn vriend ving me op, lukt het niet meer in mijn eentje? Is het me ooit gelukt?

De wetenschap van de verschrikkelijke gevolgen van angst en stress, er moet een andere manier zijn om er mee om te gaan. Wanneer ik aankom bij het Vertalershuis in Amsterdam ben ik al uitgeput; ik ben sinds gisterochtend negen uur wakker, heb niets gegeten. De vertalers laten me binnen en vangen me meteen op, dat voelt goed. Ze kunnen het zeker aan me zien, zoals ik daar sta met rode ogen, omringd door blauwe schaduwen, misschien zie ik er uit als een stoplicht, eentje die zich naar binnen keert en het hele lichamelijke alarm in beweging zet. Ze laten me slapen, we kunnen morgen aan de slag.

LIJST VAN HOPELOOSHEID

  1. Alles wat je doet is een masochistische handeling. Waarom?
  2. Herwin jezelf. Je wordt langzamerhand een slechte parodie op de schrijversmythe.
  3. Hou je niet van jezelf? Verdien je niet beter dan dit?
  4. Nodig: iets wat je lichter kan maken, iets wat je weer blij kan maken met de kleine dingen.
  5. De oplossing is niet: een drug, een man, een religie.
  6. Je hebt voeten, je kunt gaan. Overtuig jezelf ervan dat dat genoeg is.
  7. Neem een alcoholvrije maand, schrijf een nieuwe lijst.

Later die avond ga ik naar de keuken, waar Aura zit te eten. Ik ben zo blij haar weer te zien, ze ziet er vrolijk en mooi uit. Ze ging direct na het Crossing Border-festival hierheen, is al drie weken in Nederland, heeft musea bezocht en geschreven. Ze zegt dat ik goed kan drinken, ik antwoord dat het een talent is, grappenmaker die ik ben.

Iedereen die ik op het festival heb ontmoet, ik mis ze: ik ga zelden om met andere schrijvers, in ieder geval niet op deze manier, en ook nog eens met schrijvers van mijn leeftijd, vrouwen, met bijna dezelfde ervaringen, het voelt goed om erover te praten, met anderen die het begrijpen, de dingen waar je ontevreden over bent, in de boekenbranche als geheel of wat recensenten betreft, zonder ondankbaar of verwaand te zijn: dit is onze gezamenlijke werkelijkheid.

Ik denk veel aan ze en hoop dat het ze gaat lukken. Dat niemand ze afschrijft als oninteressant of zelfingenomen, als bekrompen schrijfsters die over zogenoemde vrouwelijkheid schrijven, in plaats van over menselijkheid. Ik hoop dat ze welkom zijn, serieus genomen worden. Want dat hebben we nodig.

 

07-11-16

Aura, Lize, Rowan, Siham en ik. We zijn vijf schrijvers van het Chronicles-project dit jaar, en we zijn allemaal vrouw, jong. Nu is het onze beurt, denk ik, en ook al zijn onze achtergronden en verhalen verschillend, er is ook heel veel wat ons verbindt. Lize vertelt hoe ze in een recensie beschreven werd als “a cute little thing”, en dat was nou precies het ergste: tot een ding gemaakt worden. Zelf vertel ik over de ingebakken scepsis van Noorse recensenten tegenover vrouwelijke ervaringen in boeken, die worden gezien als egocentrisch; we zijn niet in staat verder te kijken, alsof we vastzitten in onze lichamen. We schrijven bekrompen literatuur, en we gebruiken het problematische ik. Maar dat dit onderzoek van het zelf, met een vrouwelijk signatuur, juist politiek bedoeld is, en bovendien universeel is, dat lijkt niemand te kunnen zien. Als schrijver is het demotiverend om op die manier afgeschreven te worden, zo rechtstreeks. Als we over tendensen binnen de literatuur praten, moeten we het ook over tendensen in de literaire kritiek hebben.

In de trein naar Den Haag zag ik een jonge vrouw breien. Ik vind het opvallend dat dit handwerk nog steeds bestaat, in een tijd van massaproductie. Is het een voorproefje op het huwelijk en het moederschap, of alleen maar een eenvoudige vorm van werkverschaffing, een manier om je handen bezig te houden.

Om tien voor vijf word ik door een chauffeur in de lobby opgehaald, hij brengt me naar het vliegveld. In de auto praten we, hij vertelt dat hij de laatste veertig jaar in Den Haag heeft gewoond, en niet dat hij de stad nou zo leuk vindt, maar hij wil graag dichtbij zijn familie zijn, dat is het enige wat telt, zegt hij. We zijn zo verschillend, denk ik, al is dat geen verrassing, dat een chauffeur van in de zestig, en ik, een zelfingenomen jonge Noorse schrijfster, verschillend zijn, maar het trof me wel: deze interesse in familie, in samen zijn. Het is verdrietig dat het me niets doet, maar ook weer niet, het is anders tegenwoordig. Religie is niet meer belangrijk, familie is niet meer belangrijk.

Schrijven is belangrijk. Jonge vrouw zijn en schrijven, is belangrijk, erop staan. Zoals Hélène Cixous schreef: “Woman must write her self: must write about women and bring women to writing, from which they have been driven away as violently as from their bodies – for the same reasons, by the same law, with the same fatal goal. Woman must put her self into the text – as into the world and into history – by her own movement.”

We stoppen onszelf in de tekst, we voegen onszelf toe aan het verhaal, staan erop dat we er deel van uitmaken; staan erop dat ook onze ervaringen universeel zijn. Weer zullen we die verrassing voelen waar we nog steeds niet aan gewend zijn: een naam of een beeld, of een tekst, zien veranderen in een wezen van vlees en bloed.

05-11-16

De vijfenvijftigjarige Australische schrijver, een prijswinnaar, een van die schrijvers die er echt als een schrijver uitziet, met afgedragen kleding, alsof hij net uit bed is gerold en zijn min of meer vieze vodden van gisteren heeft aangetrokken, omringd door een zweem van alcohol en shag, vertelt over zijn weg naar het schrijverschap. Op het podium voor ons, lichtjes achterover leunend, vertelt hij met een donkere, diep vibrerende stem, ook die lijkt intensief geleefd te hebben, over zijn opvoeding die begon met veel privileges en eindige in armoede en drugsmisbruik; hij vertelt zijn verhaal zonder veel pathos, alsof hij allang afstand heeft genomen van de oorsprong. Met gekruiste enkels, zijn knieën iets uit elkaar, straalt hij een soort donkerte uit die in verhouding staat tot de intensiteit van het licht waaraan hij wordt blootgesteld, hier in de blauwe kamer.

Hij is enorm voorspelbaar, de schrijver, zoals wanneer hij meerdere malen refereert aan gestorven collega’s: Bukowski, Hemingway. Het verveelt me, van die oudere schrijvers die, schijnbaar gespeend van zelfinzicht, beweren dat ze het beste schrijven met een prostitué tussen de benen, of wanneer ze hun eigen testikels stevig vasthouden. Deze schrijver lijkt toch iets sympathieker, hoewel zijn bescheidenheid een beetje nep overkomt, gemaakt, hij is wel echt geïnteresseerd in ons, de jonge schrijvers, luistert aandachtig, maar toch fungeren we vooral als spiegel, reflecteren alles wat hij niet probeert te zijn.

Af en toe schraapt de schrijver zijn keel, volkomen kalm, beheerst en ingeperkt, in contrast met het leven waar hij over vertelt, dat aantoonbaar chaotisch en vol van drugs moet zijn geweest.

Aura en ik ontmoeten elkaar voor het avondeten bij het Koorenhuis. Bulgur, hummus en tomaten. Bier. We zijn zenuwachtig voor onze lezingen straks, maar niet zo erg dat het de stemming drukt. De artiestencatering komt tot leven, na vijf minuten stromen de mensen binnen; muzikanten, schrijvers, vertalers. En langzaam verschuift onze aandacht zich, richt zich op, dringt door het lawaai van de ruimte heen; we staan op en gaan naar het accreditatiekantoor waar we informatie krijgen over de lezing. We moeten naar het Humanity House, een groot pand aan de Prinsegracht, met tentoonstellingen, arrangementen en een museum. Zoals altijd wanneer ik uit mijn boek voorlees, ben ik geneigd om hele zinnen weg te laten, stukken over te slaan waarvan ik vind dat het geen goede literatuur meer is, maar het resultaat van een jong iemand die zich probeert te oriënteren in een literair landschap, iemand die zichzelf en anderen te kijk zet, die te geforceerd probeert.

Later, op de dansvloer van Club Seven: omgeven door hoofden en lichamen. Ik denk dat ik neutraal overkom, misschien zelfs gezellig, ook al ben ik moe en heb ik teveel bier gedronken, ook al wil ik het liefste neutraal zijn. Mijn vriend, die muzikant is, moppert over de muziek. Ik draai wat met mijn rug, tegen de muur aan, centreer mijn eigen gewicht. Mijn borstkas bonkt als een wasmachine waar schoenen inzitten. We gaan naar huis, het regent, we kopen vier biertjes bij een snackbar die we in bed opdrinken. Later slapen we, maar dat kan ik me niet meer herinneren, nu ik het probeer te vangen: het moment waarop we in slaap vielen.

04-11-16

Het is vroeg – mijn alarm wekt me om kwart over vier, ik heb een kater of ben nog steeds dronken. Probeer ik een inschatting te maken van mijn toestand, nee. Beter van niet. Het huis is door en door koud, het huis van mijn ouders. De straatlantaarns, in een rij langs de weg, zijn nog uit, zien er triest uit, het is grauw. De enige lichtbronnen zijn de koplampen van de auto’s en vrachtwagens op de rijksweg, allemaal op weg naar de grens met Zweden.

De bus gaat om vijf uur, ik zet de rijstkoker aan, zoals ik ’s ochtends altijd doe, op die manier weet ik dat ik eten heb voor de dag, eten dat ik vertrouw. Eten is het moeilijkste aan reizen, de onvoorspelbaarheid ervan. Sinds mijn jeugd is het al moeilijk, heb ik een aangeboren scepsis voor voedsel, ik wilde er niets van weten. Af en toe, als ik denk aan mijn relatie met eten, is het alsof ik me in een kamer bevind waar de ondergrond weggehaald is, onder mijn voeten vandaan getrokken, alles door elkaar. Soms denk ik alleen maar daaraan, mijn fascinatie voor zelfverloochening en controle aan de ene kant, mateloosheid en toegeeflijkheid aan de andere.

In de bus bel ik mijn vriend, hij gaat met me mee naar Den Haag. Hij neemt niet op, ik weet zeker dat hij zich verslapen heeft, zoals zo vaak. Een paar seconden lang ben ik opgelucht, verzoen ik me met de gedachte dat hij niet komt, en eigenlijk is verzoening niet nodig, ik reis graag alleen.

Maar dan belt hij toch, een half uur later, hij is op het vliegveld, we zien elkaar over een uur. Het verrast me bijna: zo blij als ik ben dat hij komt. Wanneer we elkaar zien, in een café op het vliegveld van Oslo, is hij in een slechte bui, zoals wel vaker als hij moe is. Ik overcompenseer door op zijn schoot te gaan zitten, zijn gezicht te strelen, hem te kussen; zo veilig ben ik in de relatie, zou ik dat moeten zijn.

We landen om tien uur in Amsterdam, vinden een trein van Schiphol naar Den Haag, de trein heeft twee etages, we zitten bovenin en delen mijn lunchpakket dat bestaat uit rijst, tomaten en sojasaus. Het is niet genoeg voor hem, voor mij is het genoeg op een manier die hij niet begrijpt, nooit zal begrijpen, het gaat eigenlijk niet om vol zitten, maar meer om een soort keerpunt, het punt waarop ik kan voelen dat het eten in mijn maag zit, wat me meteen onrustig maakt. Maar dan leg ik het naast me neer, want hij is er, er zijn andere dingen waar ik aan kan denken.

We komen aan in Den Haag, het regent. Op de stoep buiten het station staan geïrriteerde reizigers, opdringerige taxichauffeurs proberen toeristen over te halen in de zwarte auto’s plaats te nemen. Nadat we de stad hebben afgeschuimd naar een plek om te eten vinden we het hotel en checken in, na een uur slaap ik. Om zeven uur ontmoet ik de andere jonge schrijvers en vertalers voor het diner, ik trek snel kleren aan en probeer er een beetje toonbaar uit te zien, dat lukt niet helemaal, ik zie er middelmatig uit.

Het restaurant, een donkere ruimte die op een huiskamer lijkt. Ik bestel bier en krijg een glas dat groter is dan mijn eigen hoofd. We krijgen het menu, ik denk aan de lezing van morgen, of ik er klaar voor ben. Ik heb me niet voorbereid, weet niet wat me te wachten staat, wat er van mij verwacht wordt, tegelijkertijd lijkt er iets afgedekt, ik heb geen toegang tot mijn eigen angst. Vanavond, meer dan andere avonden, heb ik zin om de stad mee te maken. Met mijn handen, ogen, mond, ik weet niet hoe, maar het gaat me lukken.

24-10-16

Ik heb niet veel gereisd. Meestal ben ik niet verder dan Scandinavië gekomen. Eén keer ging ik naar Parijs. Ik begreep de taal niet, het was onmogelijk je verstaanbaar te maken. De vrouwen in de stad waren chagrijnig, de mannen in de metro staarden naar mijn voeten. Een van hen streek bij Stalingrad over mijn haar. Ik verbleef in de wijk Oberkampf, om precies te zijn de Rue Jean Pierre Timbaud, een onrustige buurt waar in iedere zijstraat halalvlees werd verkocht. ’s Avonds werd er muziek gespeeld, er woonden dikke duiven in de opgang. Ik herinner me een badkuip, dat ik erin lag en nergens in het bijzonder aan dacht. Ik liep door de straten, at baguettes en huilde, daarna ging het over. In het vliegtuig naar huis was er heftige turbulentie, ik dronk cola en voelde hoe het koolzuur trilde in mijn keelgat. Het werd gemakkelijker om thuis te zijn.

Thuis, waar ik iedere dag hetzelfde eet en in mijn eigen routine leef, heb ik me altijd het beste gevoeld. Maar nu reis ik dus binnenkort naar Den Haag en het Crossing Border festival, aan de Noordzeekust. Ik neem het vliegtuig van Oslo naar Amsterdam, daarna verder met de trein naar Den Haag. Ik ben nog nooit in Nederland geweest, tussen mij en het land met meer dan zestien miljoen inwoners bestaat geen enkele band, we hebben niets met elkaar te maken. Ik niet wat het klimaat brengt, of ik het koud zal hebben, of dat blijkt dat ik teveel kleren heb meegenomen, het is nooit precies voldoende. Maar misschien is het in Nederland precies voldoende. Ik houd niet van vliegen, daarom zal ik een beetje aangeschoten zijn als ik land, maar ook vermoeid en misschien niet zo gezellig en voorkomend als ik normaal gesproken ben, stel ik me voor. Misschien ben ik gesloten, niet ontvankelijk tot de volgende dag, wanneer alles als het ware opnieuw begint, en het lijf zich al heeft aangepast aan een nieuwe plek. Reizen geeft me het gevoel dat ik ontsnap aan de wetten van de ruimte; ik ben niet meer in Bergen, niet meer in Parijs, ik ben nergens. Maar ook deze fascinatie loopt het gevaar heel snel te verdwijnen. Uiteindelijk loop ik rond in Den Haag en voel ik me thuis, niet langer vervreemd, maar als een natuurlijk deel van alles, als een van de inwoners, iemand die de plaats mogelijk maakt.

Ik googel afbeeldingen van Den Haag en mijn eerste indruk kan ik alleen maar beschrijven als majestueus, statig, maar mooi; een stad die zichzelf serieus neemt. Dat ik erheen reis, met een interesse in cultuur en kunst, maar zonder noemenswaardige kennis hierover, laat staan over wat ik van de stad kan verwachten, lijkt perfect te passen. Ik ben blij te lezen over de Koninklijke Bibliotheek uit 1798, het Koninklijk Conservatorium uit 1826, evenals een aantal bekende musea en theaters. Het miniatuurstadje Madurodam, een model van een Nederlandse stad op een schaal van 1:25, dat bestaat uit typische Nederlandse gebouwen en monumenten, en een grens vormt met Scheveningen, gericht op het Kanaal, een van de meest vooraanstaande badplaatsen van Europa, lees ik, en ook al zwem ik niet, in ieder geval niet in november, het ziet er exotisch en modern uit, bijna in contrast met de rest van de stad, met zijn historische gebouwen.

Ik heb reizen nooit leuk gevonden, heb bijna nooit gereisd, ken bijna niets anders dan de vertrouwde bergen en de bossen van thuis. Maar deze keer verheug ik me, voelt het goed; om weer een keer te ontsnappen aan de wetten van de ruimte, de routine, om iets anders te gaan zien.