Kaat Vanneste
Kaat Vanneste – We Walked on Water
04-07-2017

Het land van de nevelreuzen: ceder, els, ponderosa-den. Het groen wringt zich uit het Cascadegebergte als gras uit een knoflookknijper. Rijk van schimmels, fungi in de jungle. Alles is regenwoud: varen-verstrikte paden en mos als okselhaar, zeventig procent van de hemel uitgewist. De hoogste bomen zijn voor de eerste helft van de rit: tussen ons huis en Hope, Hope en Allison Pass. Ik ben het joch in trainingsbroek achter in de touringcar, met een zakje appelringen onderuitgezakt op twee fluwelen zitjes. Ik had kunnen fietsen: van Chilliwack naar Penticton, 285 kilometer, honderd meer dan het parcours van de race. Maar het is beter om jezelf niet uit te putten. Goed rusten, goed racen. Even gas terugnemen.
Tante Bea zal me opwachten bij het busstation, in een van haar rokken met geruite lapjes, geurend naar patchoeli. Ze komt helemaal uit Nelson met haar Volvo, met de kajak op het dak rijdt ze het parkeerterrein op. Vorig jaar hadden we er ‘een weekje van gemaakt’. Onze ouders struinden langs boekenkraampjes en kralenboetiekjes; tante Bea zat op het strand en sneed watermeloen. Liv en ik trainden in het meer. We zwommen om het snelst tussen de Perzik en de rivierboot, en soms liet ik haar winnen. Eén keer won ze bijna echt, maar toen greep ik haar bij haar hielen en sleurde haar kopje-onder. Ze gaf een trap tegen mijn heup zodat ik losliet. ‘Hufter,’ zei ze. Ze spatte water in mijn ogen en zwom naar de kant om haar handstand te oefenen.
Meten is weten als je traint. Kilojoules in en uit, kilo’s per centimeter, snelheid en impuls van massa in beweging. Nullen en enen, als een computer. Liv ging sneller in de computermodus dan ik, maar die achterstand heb ik nu wel ingelopen. Onze voedingsschema’s leken op elkaar: vier tot zes kleine maaltijden. Een handvol eiwitten, een handvol zetmeel, twee handen vol kleur. We aten astronautenvoeding. Sportgels in knijptubes: Accelerade, Perpetuem. Zij dipte zoute krakelingen in cottagecheese en ik dronk magere chocolademelk.

Die zee van zwemmers, dat zag mama niet zitten: één groot meer, geen banen. De muziek stopt en de starttoeter weergalmt, tweeduizendzeshonderd deelnemers gaan het water in, allemaal in neopreen pak en met die identieke felgekleurde badmutsen. Alsof we worden gedoopt, geofferd. Rij na rij druppelen we het kluwen van benen en molenwiekende armen in. ‘Wees voorzichtig, Liv,’ zei mama. Wees voorzichtig. Ze zeggen dat ze werd ondergeduwd: 162,5 centimeter, 47,5 kilogram. In borstcrawl zwem je daar zo overheen. Maar dat was het niet. Ze bleef bij mij in de buurt. Tijdens de eerste manche, 1600 meter van oever tot huis-in-de-verte, volgde ik haar met mijn ogen. In de mensenzee beweeg je als een groep, een collectief bewustzijn. Soms laat je je meedrijven en glijd je over lichamen als over paaiende zalmen, dat hebben Liv en ik ooit echt een keer gedaan. Salmon Run 2005, in de Vedder, in onze swimskins met bijpassende mutsen. We lieten ons meevoeren door de stroom, keken door onze zwembril naar hun donkere schaduwen die wegstoven over wiergroene stenen. Hun hoekige kaken en blikkerende tandjes, wijngevlekte schubben, tuimelend over elkaar en over onze enkels. Hun vinnige vinnen.

Vorig jaar was ik tijdens de rest van de wedstrijd wat duizelig van het zwemmen, 3,8 kilometer, één ademhaling per slagcyclus. Ritme is het sleutelwoord. Maatslagen per minuut, slagen per meter. Je hart, je longen, je metronoom. Links is mijn zwakke kant. Ik ademde links tijdens de eerste helft van het parcours en rechts tijdens de tweede helft. Je leert gladjes te zwemmen met zo min mogelijk weerstand van het lichaam op het water. Als Liv en ik in het zwembad trainden, keken we om beurten naar elkaars gespetter. ‘Dat was een zootje,’ zei ze dan. ‘Het zijn je benen. Je strekt je benen niet helemaal.’ Dan zwom ik nog een lengte, en als het beter was, stak ze haar duimen op vanaf het andere eind van de baan.

Kaat Vanneste