Hilde Kugel
Chucks
26-07-2017

Over het einde

Waarom herhalen zich in het leven altijd precies die situaties die je absoluut niet nog een keer wilt meemaken? Ik streel zijn hand, zoals het hoort, alsof er iemand toekijkt en cijfers voor lichaamshouding zou geven. Het regelmatige piepen van de apparaten vermoeit me, het knipperen van mijn ogen en het slaan van zijn hart vertragen samen bijna onmerkbaar. Ik onderdruk een gaap, want dat hoort niet: dat je gaapt als iemand sterft.

 

Over houdbare melk en het statische van luchtkastelen

‘Van bovenaf kijken we met microscopen op de afzonderlijke moleculen beneden,’ zei Tamara, ‘en van beneden kunnen we het gedrag van afzonderlijke atomen berekenen. Maar daartussen, daartussen is een gat dat we niet precies kunnen definiëren. Bij één atoom gaat dat nog, of bij twee, dat is ook niet zo moeilijk. Maar zodra er meerdere samenkomen, krijgen we problemen.’

Ze greep naar het gedeukte blikje met het laatste restje warm, verschaald bier en dronk het in een teug leeg.

‘Is met mensen precies hetzelfde, toch’ zei ik en trok het lipje van mijn blikje af. Ik keek het stukje metaal na, hoe het een keer van de grond opsprong voordat het bleef liggen.

Dat was vier lange jaren geleden, en toch herinner ik me ieder woord.

 

Toen ik dertien was, die rampzalige leeftijd waarop alles plotseling in elkaar stort en je met een handleiding zoals van Ikea en een inbussleuteltje alles weer in orde moet maken, werd het langzaam duidelijk: de ogen van mijn moeder waren moe als ze tegen mijn vader schreeuwde. Mijn vader was moe als hij thuiskwam, wat hij niet vaak meer deed. Meestal was hij op zakenreis. Er is op zich niet zoveel aan te merken op vaders die veel op reis zijn, maar ze moeten met een goed humeur en kleine cadeautjes bij hun gezin terugkomen en hun vrouwen een kus op hun mond geven. Mijn vader nam nooit iets mee, behalve die ene keer, per ongeluk, toen had hij een vreemd slipje in zijn koffer. Mijn moeder pakte de koffer en zette hem zonder een woord te zeggen voor de deur – mijn vader duwde ze er achteraan. Opeens waren we alleen. Ik en mijn moeder in het huis, mijn vader en zijn koffer buiten, op het schoenenrek nog altijd dat ene paar All Stars en ook nog die dichte deur op de eerste verdieping en de kleine flesjes met witte balletjes in de medicijnkast.

 

Tamara was asociaal, zo zouden de meeste mensen dat wel noemen. Geen baan, geen geld, misschien familie, daarover praatte ze niet. Geen papieren, geen leeftijd, soms een vechtpartij. Tamara was dom omdat ze alles deed wat een intelligent mens z’n lichaam niet aandoet. Maar ze overleefde altijd. En als het om mij ging, was Tamara zorgzaam en vriendelijk.

Toen ik haar voor het eerst zag, in de schaduw van de Stephansdom, midden tussen toeristenvangers met witte pruiken die eruit zagen als wandelende reclame voor Mozartkugels, ik was net veertien, vroeg ze me om een sigaret maar die gaf ik haar niet. Niet omdat ik geen sigaretten had, maar omdat ik altijd dacht dat het met punkers zo was als met zwerfhonden: voer je ze één keer, kom je nooit meer van ze af.

Ik vroeg haar dus of ik eruit zag alsof ik sigaretten had, ze zei ja. Terwijl ik nog bezig was mezelf als sigarettenbezitter te identificeren, mijn moeder mocht daar natuurlijk niets van weten, wilde Tamara vervolgens toch liever geld.

‘Daarvan koop je zeker alleen maar bier! Of drugs.’

Tamara trok haar gepiercete linker wenkbrauw op, kreeg kleine rimpeltjes in haar mondhoek, keek me onderzoekend aan, hield haar hoofd schuin als een waakzame hond en floot bijna onhoorbaar door het kleine gaatje tussen haar voortanden.